Home ->Dictionaries ->German/Dutch ->Search: gestreift

German and Dutch Search Results for: gestreift

Summary
German to Dutch:   more detail...
  1. gestreift:
  2. streifen:
  3. Wiktionary:

German

Detailed Translations for gestreift from German to Dutch

gestreift:

gestreift adj

  1. gestreift
    gestreept

Translation Matrix for gestreift:

AdjectiveRelated TranslationsOther Translations
gestreept gestreift

Synonyms for "gestreift":


Wiktionary Translations for gestreift:

Cross Translation:
FromToVia
• gestreift → gestreept ↔ striped — having stripes, decorated or marked with bands differing in color
• gestreift → streep; band; reep; strook ↔ rayure — Bande d’une certaine largeur contrastant par rapport au fond.

streifen:

streifen verbe (streife, streifst, streift, streifte, streiftet, gestreift)

  1. streifen (linieren)
    strepen; strepen trekken
    • strepen verbe (streep, streept, streepte, streepten, getreept)
    • strepen trekken verbe (trek streep, trekt streep, trok streep, trokken streep, streep getrokkenn)
  2. streifen (herumstreifen; herumschnüffeln; sich umsehen; )
    rondkijken; rondneuzen; struinen; om zich heen kijken; rondscharrelen; rondsnuffelen
    • rondkijken verbe (kijk rond, kijkt rond, keek rond, keken rond, rondgekeken)
    • rondneuzen verbe (neus rond, neust rond, neusde rond, neusden rond, rondgeneusd)
    • struinen verbe (struin, struint, struinde, struinden, gestruind)
    • rondscharrelen verbe (scharrel rond, scharrelt rond, scharrelde rond, scharrelden rond, rondgescharreld)
    • rondsnuffelen verbe (snuffel rond, snuffelt rond, snuffelde rond, snuffelden rond, rondgesnuffeld)
  3. streifen (umherschweifen; wandern; herumreisen; )
    zwerven; omzwerven
    • zwerven verbe (zwerf, zwerft, zwierf, zwierven, gezworven)
    • omzwerven verbe (omzwerf, omzwerft, omzworf, omzworven, omgezworven)
  4. streifen (schrammen)
    schampen
    • schampen verbe (schamp, schampt, schampte, schampten, geschampt)
  5. streifen (leicht berühren; anrühren; berühren; )
    aanstippen; aanroeren; even aanraken
    • aanstippen verbe (stip aan, stipt aan, stipte aan, stipten aan, aangestipt)
    • aanroeren verbe (roer aan, roert aan, roerde aan, roerden aan, aangeroerd)
    • even aanraken verbe (raak even aan, raakt even aan, raakte even aan, raakten even aan, even aangeraakt)
  6. streifen (beaufsichtigen; auf Streifegehen; bewachen; patrouillieren)
    waken; wakker blijven
  7. streifen
    lichtjes aanraken
    • lichtjes aanraken verbe (raak lichtjes aan, raakt lichtjes aan, raakte lichtjes aan, raakten lichtjes aan, lichtjes aangeraakt)

Conjugations for streifen:

Präsens
  1. streife
  2. streifst
  3. streift
  4. streifen
  5. streift
  6. streifen
Imperfekt
  1. streifte
  2. streiftest
  3. streifte
  4. streiften
  5. streiftet
  6. streiften
Perfekt
  1. habe gestreift
  2. hast gestreift
  3. hat gestreift
  4. haben gestreift
  5. habt gestreift
  6. haben gestreift
1. Konjunktiv [1]
  1. streife
  2. streifest
  3. streife
  4. streifen
  5. streifet
  6. streifen
2. Konjunktiv
  1. streifte
  2. streiftest
  3. streifte
  4. streiften
  5. streiftet
  6. streiften
Futur 1
  1. werde streifen
  2. wirst streifen
  3. wird streifen
  4. werden streifen
  5. werdet streifen
  6. werden streifen
1. Konjunktiv [2]
  1. würde streifen
  2. würdest streifen
  3. würde streifen
  4. würden streifen
  5. würdet streifen
  6. würden streifen
Diverses
  1. streif!
  2. streift!
  3. streifen Sie!
  5. gestreift
  6. streifend
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie

Translation Matrix for streifen:

NounRelated TranslationsOther Translations
strepen Streifen; Striche
VerbRelated TranslationsOther Translations
aanroeren anrühren; antupfen; berühren; leicht berühren; streifen; tippen; tupfen
aanstippen anrühren; antupfen; berühren; leicht berühren; streifen; tippen; tupfen antupfen; berühren; leicht berühren; tupfen
even aanraken anrühren; antupfen; berühren; leicht berühren; streifen; tippen; tupfen
lichtjes aanraken streifen
om zich heen kijken herumschnüffeln; herumstreifen; herumstreunen; schweifen; sich umschauen; sich umsehen; streifen; streunen; umherblicken; umherschweifen
omzwerven herumirren; herumreisen; herumschlendern; herumspazieren; herumwandeln; irren; schwalken; schweifen; sichherumtreiben; streichen; streifen; streunen; trampen; umherschweifen; wandern
rondkijken herumschnüffeln; herumstreifen; herumstreunen; schweifen; sich umschauen; sich umsehen; streifen; streunen; umherblicken; umherschweifen
rondneuzen herumschnüffeln; herumstreifen; herumstreunen; schweifen; sich umschauen; sich umsehen; streifen; streunen; umherblicken; umherschweifen
rondscharrelen herumschnüffeln; herumstreifen; herumstreunen; schweifen; sich umschauen; sich umsehen; streifen; streunen; umherblicken; umherschweifen
rondsnuffelen herumschnüffeln; herumstreifen; herumstreunen; schweifen; sich umschauen; sich umsehen; streifen; streunen; umherblicken; umherschweifen
schampen schrammen; streifen
strepen linieren; streifen
strepen trekken linieren; streifen
struinen herumschnüffeln; herumstreifen; herumstreunen; schweifen; sich umschauen; sich umsehen; streifen; streunen; umherblicken; umherschweifen
waken auf Streifegehen; beaufsichtigen; bewachen; patrouillieren; streifen wachen; wachen über
wakker blijven auf Streifegehen; beaufsichtigen; bewachen; patrouillieren; streifen
zwerven herumirren; herumreisen; herumschlendern; herumspazieren; herumwandeln; irren; schwalken; schweifen; sichherumtreiben; streichen; streifen; streunen; trampen; umherschweifen; wandern herumreisen; herumstreifen; herumstreunen; reisen; streunen; umherreisen; umherschweifen

Synonyms for "streifen":


Wiktionary Translations for streifen:

streifen
verb
  1. rakelings over een oppervlak bewegen
Cross Translation:
FromToVia
• streifen → beroeren; strijken langs ↔ effleurer — raser, passer tout près, atteindre légèrement.
• streifen → dolen; dwalen; ronddolen; ronddwalen; waren; zwerven ↔ errer — vaguer de côté et d’autre, aller çà et là.
• streifen → dolen; dwalen; ronddolen; ronddwalen; waren; zwerven ↔ vaguer — errer çà et là, aller de côté et d’autre à l’aventure.







Your free, fast, and simple translation dictionary

Copyright © 2000-2024 Interglot ®

Page served in 0.0414 seconds
Page rendered in 1.0 seconds