Home ->Dictionaries ->German/Dutch ->Search: Uhr

German and Dutch Search Results for: Uhr

Summary

German to Dutch: more detail...

Uhr:
- uur; tijdsbestek van een uur; horloge; zakuurwerk; klokje; polshorloge; zakhorloge; systeemklok
Wiktionary:
- Uhr → uur, horloge, uurwerk
- Uhr → klok, horloge, uur, uurwerk, slingeruurwerk, slinger

German

Detailed Translations for Uhr from German to Dutch

Uhr:

Uhr [die ~] nom

die Uhr (Zeitraum; Zeitabschnitt; Abschnitt)
het uur; tijdsbestek van een uur
- uur [het ~] nom
- tijdsbestek van een uur [znw.] nom
die Uhr
het horloge
- horloge [het ~] nom
die Uhr (Armbanduhr)
het zakuurwerk; het klokje; het polshorloge; het zakhorloge
- zakuurwerk [het ~] nom
- klokje [het ~] nom
- polshorloge [het ~] nom
- zakhorloge [het ~] nom
die Uhr (Systemuhr)
systeemklok
- systeemklok

Translation Matrix for Uhr:

Noun	Related Translations	Other Translations
horloge	Uhr
klokje	Armbanduhr; Uhr	Glöckchen; kleine Uhr
polshorloge	Armbanduhr; Uhr
tijdsbestek van een uur	Abschnitt; Uhr; Zeitabschnitt; Zeitraum
uur	Abschnitt; Uhr; Zeitabschnitt; Zeitraum
zakhorloge	Armbanduhr; Uhr
zakuurwerk	Armbanduhr; Uhr
Not Specified	Related Translations	Other Translations
systeemklok	Systemuhr; Uhr

Synonyms for "Uhr":

Chronometer; Zeitmesser

Wiktionary Translations for Uhr:

Uhr

noun

Zusatz zur (offiziellen) Zeitangabe, zur Frage nach dem Zeitpunkt; siehe auch: Verzeichnis:Deutsch/Uhrzeit
- Uhr → uur
Instrument zur Messung der Zeit, Chronometer
- Uhr → horloge

Uhr

noun

tijdstip, ogenblik
- uur → Uhr
een mechaniek dat de tijd bijhoudt of aangeeft
- uurwerk → Uhr

Cross Translation:

From	To	Via
• Uhr	→ klok	↔ clock — instrument to measure or keep track of time
• Uhr	→ horloge	↔ watch — portable or wearable timepiece
• Uhr	→ uur	↔ heure — Heures écoulées depuis minuit ou midi
• Uhr	→ klok; uurwerk	↔ horloge — horloge
• Uhr	→ slingeruurwerk; klok; uurwerk; slinger	↔ pendule — horloge d’appartement dont le mouvement régulariser par un pendule.

Related Translations for Uhr