German

Detailed Translations for Gerüst from German to Dutch

Gerüst:

Gerüst [das ~] nom

  1. Gerüst (Gestell; Stellage; Lattenwerk; Spalier; Lattengestell)
    de stelling; de stellage; de rek; het latwerk
  2. Gerüst (Rahmen; Gestell; Gerippe)
    het raamwerk; het frame; het geraamte; het skelet
  3. Gerüst (Fahrgestell; Chassis; Fensterrahmen; Rahmen; Gestell)
    de chassis; het geraamte
  4. Gerüst (Knochen; Skelett; Gebeine; Knochenbau; Gerippe)
    het skelet; de botten; het gebeente
  5. Gerüst (Zentralgedanke)
    de kerngedachte
  6. Gerüst (Flugzeugrumpf; Korpus)
    het casco; vliegtuigromp

Translation Matrix for Gerüst:

NounRelated TranslationsOther Translations
botten Gebeine; Gerippe; Gerüst; Knochen; Knochenbau; Skelett
casco Flugzeugrumpf; Gerüst; Korpus Kaskowohnung; Schiffsrumpf
chassis Chassis; Fahrgestell; Fensterrahmen; Gerüst; Gestell; Rahmen Chassis; Fahrgestell; Fußgestell; Gestell
frame Gerippe; Gerüst; Gestell; Rahmen Frame; Rahmen; Videoframe
gebeente Gebeine; Gerippe; Gerüst; Knochen; Knochenbau; Skelett
geraamte Chassis; Fahrgestell; Fensterrahmen; Gerippe; Gerüst; Gestell; Rahmen Gerippe; Gestell
kerngedachte Gerüst; Zentralgedanke
latwerk Gerüst; Gestell; Lattengestell; Lattenwerk; Spalier; Stellage Raster; Umzäunung
raamwerk Gerippe; Gerüst; Gestell; Rahmen
rek Gerüst; Gestell; Lattengestell; Lattenwerk; Spalier; Stellage Dehnbarkeit; Dehnung; Elastizität; Gestell; Spannkraft; Stellage; Ständer; Wäscheständer
skelet Gebeine; Gerippe; Gerüst; Gestell; Knochen; Knochenbau; Rahmen; Skelett Gebeine; Gerippe; Knochenbau; Skelett
stellage Gerüst; Gestell; Lattengestell; Lattenwerk; Spalier; Stellage
stelling Gerüst; Gestell; Lattengestell; Lattenwerk; Spalier; Stellage Annahme; Aufstellung; Behauptung; Feststellung; Fragestellung; Hypothese; These
vliegtuigromp Flugzeugrumpf; Gerüst; Korpus
Not SpecifiedRelated TranslationsOther Translations
rek Regal

Synonyms for "Gerüst":


Wiktionary Translations for Gerüst:

Gerüst
noun
  1. getimmerte ter ondersteuning

Cross Translation:
FromToVia
Gerüst raamwerk frame — structural elements of a building or other constructed object
Gerüst geraamte framework — the arrangement of support beams that represent a buildings general shape and size
Gerüst stelling scaffold — structure made of scaffolding, for workers to stand on while working on a building
Gerüst steiger scaffolding — system of tubes or poles used to support people and material
Gerüst gebinte; stelling; geraamte; getimmerte; timmerwerk charpente — charpenterie|fr assemblage de pièces de bois servant à une construction ou en faire partie.
Gerüst bouwsteiger échafaudage — Assemblage des échafauds



Dutch

Detailed Translations for Gerüst from Dutch to German

gerust:


Translation Matrix for gerust:

VerbRelated TranslationsOther Translations
nachlässig slordig maken
AdjectiveRelated TranslationsOther Translations
leicht gerust; luchthartig; onbekommerd; onbesuisd; onbezorgd; zorgeloos aangenaam; comfortabel; eenvoudig; gemakkelijk; geriefelijk; grif; grifweg; in een handomdraai; licht; lichtwegend; makkelijk; met gemak; moeiteloos; niet moeilijk; nuttig; practisch; simpel; vanzelf; vlot; zonder moeite
ModifierRelated TranslationsOther Translations
ausgelassen gerust; luchthartig; onbekommerd; onbesuisd; onbezorgd; zorgeloos blij; blijgeestig; blijmoedig; dartel; druk; drukpratend; fideel; fleurig; geanimeerd; geestig; goed geluimd; grappig; humoristisch; jolig; kleurig; kluchtig; koddig; komiek; komisch; kwiek; leuk; levendig; lustig; monter; opgeruimd; opgetogen; opgewekt; roezemoezig; speels; stoeiziek; uitbundig; uitgelaten; vrolijk; wakker; welgemoed; welgestemd; zonnig
gedankenlos gerust; luchthartig; onbekommerd; onbesuisd; onbezorgd; zorgeloos absent; achteloos; afwezig; behalve; gedachteloos; naast; nalatig; onbedacht; onberaden; onbesuisd; onbewust; ondoordacht; ongeacht; ongefundeerd; ongegrond; ongemotiveerd; onnadenkend; onopzettelijk; onwillekeurig; overhaast; overijld; redeloos; verstandeloos; voorbarig; werktuiglijk; zonder erbij na te denken; zonder grond; zonder verstand
gelassen gerust; luchthartig; onbekommerd; onbesuisd; onbezorgd; zorgeloos bedaard; beheerst; evenwichtig; geduldig; gelaten; gelijkmoedig; in evenwicht; kalm; kalm afwachtend; koelbloedig; lankmoedig; lijdzaam; onaangebroken; onaangeroerd; onaangetast; onbewogen; ongebruikt; ongeopend; onverschillig; onverzwakt; rustig; stoïcijns
locker gerust; luchthartig; onbekommerd; onbesuisd; onbezorgd; zorgeloos los; losbandig; niet vast; tuchteloos; verplaatsbaar; verschuifbaar
luftig gerust; luchthartig; onbekommerd; onbesuisd; onbezorgd; zorgeloos
nachlässig gerust; luchthartig; onbekommerd; onbesuisd; onbezorgd; zorgeloos dellerig; haveloos; lijzig; log; loom; morsig; nalatig; onachtzaam; ongeregeld; onordelijk; ordeloos; ranzig; rommelig; sletterig; slodderig; slonzig; slordig; viezig; voddig; vunzig; wanordelijk
ruhig gerust; luchthartig; onbekommerd; onbesuisd; onbezorgd; zorgeloos akkertje; bedaard; behaaglijk; gedeisd; gelijkmoedig; geluidloos; gemak; kalm; kalmaan; kalmpjes; onbewogen; rustig; rustig aan; rustigjes; senang; sereen; stil; stilletjes aan; zonder geluid
sorgenlos gerust; luchthartig; onbekommerd; onbesuisd; onbezorgd; zorgeloos
sorglos gerust; luchthartig; onbekommerd; onbesuisd; onbezorgd; zorgeloos door elkaar; dooreen; haveloos; lichthartig; morsig; nonchalant; ranzig; slodderig; slonzig; viezig; voddig; vunzig
spielerisch gerust; luchthartig; onbekommerd; onbesuisd; onbezorgd; zorgeloos losjes; luchthartig; luchtig; speels
unachtsam gerust; luchthartig; onbekommerd; onbesuisd; onbezorgd; zorgeloos door elkaar; dooreen; onachtzaam
unaufmerksam gerust; luchthartig; onbekommerd; onbesuisd; onbezorgd; zorgeloos onaandachtig; onattent; ongeconcentreerd; onoplettend
unbekümmert gerust; luchthartig; onbekommerd; onbesuisd; onbezorgd; zorgeloos
unbesorgt gerust; luchthartig; onbekommerd; onbesuisd; onbezorgd; rustig; zorgeloos
ungerührt gerust; luchthartig; onbekommerd; onbesuisd; onbezorgd; zorgeloos indifferent; koel; koelbloedig; koud; laconiek; lauw; onaangebroken; onaangedaan; onaangeroerd; onaangetast; onberoerd; onbewogen; ongebruikt; ongefundeerd; ongegrond; ongemotiveerd; ongeopend; ongevoelig; ongeïnteresseerd; onverschillig; zonder grond

Related Words for "gerust":


Related Definitions for "gerust":

  1. rustig omdat je niet bang hoeft te zijn1
    • hij ging gerust slapen1
  2. zonder bezwaar1
    • kom gerust eens koffiedrinken!1

Wiktionary Translations for gerust:


Cross Translation:
FromToVia
gerust ruhig; gelassen; gemütlich; still; fromm; sanft tranquille — Qui est paisible, calme, sans agitation.

Gerüst form of rusten:

rusten verbe (rust, rustte, rustten, gerust)

  1. rusten (uitrusten; relaxen; verpozen)
    ausruhen; sich ausruhen; ruhen; sich erholen; pausieren
    • ausruhen verbe
    • sich ausruhen verbe (ruhe mich aus, ruhst dich aus, ruht sich aus, ruhte sich aus, ruhtet euch aus, sich ausgeruht)
    • ruhen verbe (ruhe, ruhst, ruht, ruhte, ruhtet, geruht)
    • sich erholen verbe (erhole mich, erholst dich, erholt sich, erholte sich, erholtet euch, sich erholt)
    • pausieren verbe (pausiere, pausierst, pausiert, pausierte, pausiertet, pausiert)

Conjugations for rusten:

o.t.t.
  1. rust
  2. rust
  3. rust
  4. rusten
  5. rusten
  6. rusten
o.v.t.
  1. rustte
  2. rustte
  3. rustte
  4. rustten
  5. rustten
  6. rustten
v.t.t.
  1. heb gerust
  2. hebt gerust
  3. heeft gerust
  4. hebben gerust
  5. hebben gerust
  6. hebben gerust
v.v.t.
  1. had gerust
  2. had gerust
  3. had gerust
  4. hadden gerust
  5. hadden gerust
  6. hadden gerust
o.t.t.t.
  1. zal rusten
  2. zult rusten
  3. zal rusten
  4. zullen rusten
  5. zullen rusten
  6. zullen rusten
o.v.t.t.
  1. zou rusten
  2. zou rusten
  3. zou rusten
  4. zouden rusten
  5. zouden rusten
  6. zouden rusten
diversen
  1. rust!
  2. rust!
  3. gerust
  4. rustend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for rusten:

VerbRelated TranslationsOther Translations
ausruhen relaxen; rusten; uitrusten; verpozen
pausieren relaxen; rusten; uitrusten; verpozen pauzeren
ruhen relaxen; rusten; uitrusten; verpozen
sich ausruhen relaxen; rusten; uitrusten; verpozen
sich erholen relaxen; rusten; uitrusten; verpozen bekomen; opfrissen; verfrissen; verkoelen; verkwikken; verlevendigen; zich hervinden

Wiktionary Translations for rusten:

rusten
verb
  1. werk of andere activiteit staken om het lichaam in staat te stellen weer op krachten te komen

Cross Translation:
FromToVia
rusten ruhen rest — intransitive: take repose
rusten ausruhen; entspannen reposer — Cesser de travailler, d’agir, d’être en mouvement, pour faire disparaître la fatigue.