German

Detailed Translations for Gericht from German to Dutch

Gericht:

Gericht [das ~] nom

  1. Gericht (Speise)
    het gerecht; de schotel
  2. Gericht (Gerichtshof)
    de rechtbank; het gerechtshof; het tribunaal; het gerecht; de hof; de balie
  3. Gericht (Gerichtshof)
    het rechtscollege
  4. Gericht (Gerichtshaus)
    de rechtbank; het gerecht
  5. Gericht (Justizbehörde; Justiz; Gerichtsbehörde)
    rechterlijke macht; de justitie; het rechtswezen
  6. Gericht

Translation Matrix for Gericht:

NounRelated TranslationsOther Translations
balie Gericht; Gerichtshof Ladentisch
gerecht Gericht; Gerichtshaus; Gerichtshof; Speise
gerechtshof Gericht; Gerichtshof
hof Gericht; Gerichtshof Bauernhof; Gut; Hinterhof; Hof; Höfe; Innenhof; Park; Parkanlage
juryrechtbank Gericht
justitie Gericht; Gerichtsbehörde; Justiz; Justizbehörde
rechtbank Gericht; Gerichtshaus; Gerichtshof
rechterlijke macht Gericht; Gerichtsbehörde; Justiz; Justizbehörde richterliche Gewalt
rechtscollege Gericht; Gerichtshof
rechtswezen Gericht; Gerichtsbehörde; Justiz; Justizbehörde
schotel Gericht; Speise
tribunaal Gericht; Gerichtshof

Synonyms for "Gericht":


Wiktionary Translations for Gericht:

Gericht
noun
  1. Ort zur gesetzlichen Entscheidung von Rechtsstreitigkeiten
  2. Speise
  3. (staatliches) Organ, dessen Aufgabe es ist, vorgetragene Fälle anzuhören und über sie unter Beachtung der Rechtslage zu entscheiden
Gericht
noun
  1. een bepaald soort voedsel op een bepaalde wijze bereid
  2. rechtbank, de rechter
  3. een instelling waar rechtgesproken wordt

Cross Translation:
FromToVia
Gericht rechtbank; hof court — hall, chamber, or place, where justice is administered
Gericht gerecht court — persons officially assembled under authority of law
Gericht rechtbank court — tribunal established for the administration of justice
Gericht gerecht; bord dish — contents of such a vessel
Gericht gerecht dish — specific type of food
Gericht berechten try — to put on trial
Gericht eten; voedsel; voer; voeding; kost; voeder; voedingsmiddel; etenswaar; gerecht; spijs nourriturealiment.
Gericht gerechtsgebouw; gerecht tribunalsiège du juge, du magistrat.

External Machine Translations:

Related Translations for Gericht



Dutch

Detailed Translations for Gericht from Dutch to German

gericht:

gericht adj

  1. gericht

Translation Matrix for gericht:

ModifierRelated TranslationsOther Translations
adressiert gericht
gerichtet gericht
zugespitzt gericht gretig; happig; messcherp; puntig; scherp; spits; spitsig; spitsvormig; toegespitst

Related Words for "gericht":


Wiktionary Translations for gericht:

gericht
adjective
  1. auf ein Ziel ausgerichtet

Gericht form of richten:

richten verbe (richt, richtte, richtten, gericht)

  1. richten (in een bep. richting plaatsen; mikken)
    richten; ausrichten; zielen; visieren
    • richten verbe (richte, richtst, richtt, richtte, richttet, gerichtet)
    • ausrichten verbe (richte aus, richtest aus, richtet aus, richtete aus, richtetet aus, ausgerichtet)
    • zielen verbe (ziele, zielst, zielt, zielte, zieltet, gezielt)
    • visieren verbe (visiere, visierst, visiert, visierte, visiertet, visiert)
  2. richten (uitlijnen; uitbalanceren)
    gleichrichten; auswuchten; ausbalancieren
    • gleichrichten verbe (gleichrichte, gleichrichtest, gleichrichtet, gleichrichtete, gleichrichtetet, gegleichrichtet)
    • auswuchten verbe (wuchte aus, wuchtest aus, wuchtet aus, wuchtete aus, wuchtetet aus, ausgewuchtet)
    • ausbalancieren verbe (balanziere aus, balanzierst aus, balanziert aus, balanzierte aus, balanziertet aus, ausbalanziert)

Conjugations for richten:

o.t.t.
  1. richt
  2. richt
  3. richt
  4. richten
  5. richten
  6. richten
o.v.t.
  1. richtte
  2. richtte
  3. richtte
  4. richtten
  5. richtten
  6. richtten
v.t.t.
  1. heb gericht
  2. hebt gericht
  3. heeft gericht
  4. hebben gericht
  5. hebben gericht
  6. hebben gericht
v.v.t.
  1. had gericht
  2. had gericht
  3. had gericht
  4. hadden gericht
  5. hadden gericht
  6. hadden gericht
o.t.t.t.
  1. zal richten
  2. zult richten
  3. zal richten
  4. zullen richten
  5. zullen richten
  6. zullen richten
o.v.t.t.
  1. zou richten
  2. zou richten
  3. zou richten
  4. zouden richten
  5. zouden richten
  6. zouden richten
en verder
  1. is gericht
  2. zijn gericht
diversen
  1. richt!
  2. richt!
  3. gericht
  4. richtend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for richten:

VerbRelated TranslationsOther Translations
ausbalancieren richten; uitbalanceren; uitlijnen balanceren; in evenwicht brengen; uitbalanceren
ausrichten in een bep. richting plaatsen; mikken; richten arrangeren; doen; handelen; herstellen; iets op touw zetten; in het gelid stellen; recht maken; regelen; repareren; uitlijnen; uitrichten; uitvoeren; vernieuwen; verrichten
auswuchten richten; uitbalanceren; uitlijnen gelijkrichten
gleichrichten richten; uitbalanceren; uitlijnen afstellen; afstemmen; gelijkrichten; gelijkschakelen; kalibreren
richten in een bep. richting plaatsen; mikken; richten een oordeel wijzen; oordelen; rechtspreken
visieren in een bep. richting plaatsen; mikken; richten diepte loden; loden; van loodglazuur voorzien
zielen in een bep. richting plaatsen; mikken; richten doelen

Related Definitions for "richten":

  1. het naar een bepaalde kant sturen1
    • hij richtte met zijn geweer op de benen van de inbreker1
  2. je aandacht erop vestigen1
    • hij richt zich helemaal op het examen1
  3. je naar hem toe keren1
    • ik richtte mij tot de directeur1

Wiktionary Translations for richten:

richten
verb
  1. op een bepaald doel afstemmen
  2. zich ~ op: een bepaald doel nastreven
richten
verb
  1. einen Gegenstand auf jemanden lenken, zielen, deuten

Cross Translation:
FromToVia
richten zielen aim — to point or direct a missile weapon

External Machine Translations:

Related Translations for Gericht