Home ->Dictionaries ->German/Dutch ->Search: ziehen

German and Dutch Search Results for: ziehen

Summary
German to Dutch:   more detail...
  1. ziehen:
  2. Wiktionary:

German

Detailed Translations for ziehen from German to Dutch

ziehen:

ziehen verbe (ziehe, ziehst, zieht, zog, zogt, gezogen)

  1. ziehen (reißen; zerren)
    trekken
    – met kracht naar je toehalen 1
    • trekken verbe (trek, trekt, trok, trokken, getrokken)
      • als je aan het touw trekt, gaat de deur open1
    rukken
    • rukken verbe (ruk, rukt, rukte, rukten, gerukt)
  2. ziehen
    tochten
    • tochten verbe (tocht, tochtt, tochtte, tochtten, getocht)
  3. ziehen
    slepen
    • slepen verbe (sleep, sleept, sleepte, sleepten, geslepen)
  4. ziehen
    trekken
    • trekken verbe (trek, trekt, trok, trokken, getrokken)
  5. ziehen (züchten; fortpflanzen; hervorbringen)
    kweken; fokken; opfokken
    • kweken verbe (kweek, kweekt, kweekte, kweekten, gekweekt)
    • fokken verbe (fok, fokt, fokte, fokten, gefokt)
    • opfokken verbe (fok op, fokt op, fokte op, fokten op, opgefokt)
  6. ziehen (entlehnen; leihen; entnehmen; )
    ontlenen; lenen
    • ontlenen verbe (ontleen, ontleent, ontleende, ontleenden, ontleend)
    • lenen verbe (leen, leent, leende, leenden, geleend)
  7. ziehen (aufziehen; hissen; hochziehen)
    hieven; met een spil omhoogwerken; hieuwen
  8. ziehen (züchten; erzeugen; kultivieren; )
    kweken; fokken; voortbrengen; genereren; verbouwen; procreëren; planten; telen; aankweken; aanplanten; opkweken
    • kweken verbe (kweek, kweekt, kweekte, kweekten, gekweekt)
    • fokken verbe (fok, fokt, fokte, fokten, gefokt)
    • voortbrengen verbe (breng voort, brengt voort, bracht voort, brachten voort, voortgebracht)
    • genereren verbe (genereer, genereert, genereerde, genereerden, gegenereerd)
    • verbouwen verbe (verbouw, verbouwt, verbouwde, verbouwden, verbouwd)
    • procreëren verbe
    • planten verbe (plant, plantte, plantten, geplant)
    • telen verbe (teel, teelt, teelde, teelden, geteeld)
    • aankweken verbe (kweek aan, kweekt aan, kweekte aan, kweekten aan, aangekweekt)
    • aanplanten verbe (plant aan, plantte aan, plantten aan, aangeplant)
    • opkweken verbe (kweek op, kweekt op, kweekte op, kweekten op, opgekweekt)
  9. ziehen (schleppen; zerren; fortziehen)
    sleuren
    • sleuren verbe (sleur, sleurt, sleurde, sleurden, gesleurd)
  10. ziehen (etwas abholen; holen; abholen; )
    iets ophalen
  11. ziehen (einschnupfen; schnauben; schnüffeln; )
    opsnuiven; een snuif nemen; snuiven; insnuiven
    • opsnuiven verbe (snuif op, snuift op, snoof op, snoven op, opgesnoven)
    • snuiven verbe (snuif, snuift, snoof, snoven, gesnoven)
    • insnuiven verbe (snuif in, snuift in, snoof in, snoven in, ingesnoven)

Conjugations for ziehen:

Präsens
  1. ziehe
  2. ziehst
  3. zieht
  4. ziehen
  5. zieht
  6. ziehen
Imperfekt
  1. zog
  2. zogst
  3. zog
  4. zogen
  5. zogt
  6. zogen
Perfekt
  1. habe gezogen
  2. hast gezogen
  3. hat gezogen
  4. haben gezogen
  5. habt gezogen
  6. haben gezogen
1. Konjunktiv [1]
  1. ziehe
  2. ziehest
  3. ziehe
  4. ziehen
  5. ziehet
  6. ziehen
2. Konjunktiv
  1. zöge
  2. zögest
  3. zöge
  4. zögen
  5. zöget
  6. zögen
Futur 1
  1. werde ziehen
  2. wirst ziehen
  3. wird ziehen
  4. werden ziehen
  5. werdet ziehen
  6. werden ziehen
1. Konjunktiv [2]
  1. würde ziehen
  2. würdest ziehen
  3. würde ziehen
  4. würden ziehen
  5. würdet ziehen
  6. würden ziehen
Diverses
  1. zieh!
  2. zieht!
  3. ziehen Sie!
  5. gezogen
  6. ziehend
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie

Translation Matrix for ziehen:

NounRelated TranslationsOther Translations
aankweken Anbau; Anbauen; Anpflanzen; Anpflanzung; Fortpflanzung; Zucht; Züchten; Züchtung
aanplanten Anbauen; Anpflanzen; Anpflanzung
fokken Fortpflanzung; Zucht; Züchten; Züchtung
kweken Anbau; Anbauen; Anbauten; Fortpflanzung; Zucht; Züchte; Züchten; Züchtung
opsnuiven Aufschnauben; Einatmen; Inhalieren
planten Anbau; Anbauen; Anpflanzen; Anpflanzung; Bepflanzung; Vegetation
slepen Abschleppen; Schleppen
telen Anbau; Anbauen; Anbauten; Fock; Fortpflanzung; Gezücht; Heranziehung; Nachbildung; Umbau; Umbauten; Viehzucht; Wiedergabe; Zucht; Züchte; Züchten; Züchterei; Züchtung
verbouwen Anbau; Anbauen; Anbauten; Fortpflanzung; Zucht; Züchte; Züchten; Züchtung
VerbRelated TranslationsOther Translations
aankweken anbauen; anpflanzen; aufbauen; aufziehen; erzeugen; fortpflanzen; hegen; heranbilden; heranziehen; hervorbringen; kultivieren; treiben; umbauen; umgestalten; umwandeln; zeugen; ziehen; züchten
aanplanten anbauen; anpflanzen; aufbauen; aufziehen; erzeugen; fortpflanzen; hegen; heranbilden; heranziehen; hervorbringen; kultivieren; treiben; umbauen; umgestalten; umwandeln; zeugen; ziehen; züchten
een snuif nemen abholen; aufziehen; durch die Nase einziehen; einatmen; einschnauben; einschnupfen; einziehen; hochziehen; inhalieren; schnauben; schnaufen; schnupfen; schnuppern; schnüffeln; ziehen
fokken anbauen; anpflanzen; aufbauen; aufziehen; erzeugen; fortpflanzen; hegen; heranbilden; heranziehen; hervorbringen; kultivieren; treiben; umbauen; umgestalten; umwandeln; zeugen; ziehen; züchten
genereren anbauen; anpflanzen; aufbauen; aufziehen; erzeugen; fortpflanzen; hegen; heranbilden; heranziehen; hervorbringen; kultivieren; treiben; umbauen; umgestalten; umwandeln; zeugen; ziehen; züchten
hieuwen aufziehen; hissen; hochziehen; ziehen
hieven aufziehen; hissen; hochziehen; ziehen
iets ophalen abholen; auffischen; aufholen; etwas abholen; hissen; hochziehen; holen; schnupfen; schnuppern; ziehen
insnuiven abholen; aufziehen; durch die Nase einziehen; einatmen; einschnauben; einschnupfen; einziehen; hochziehen; inhalieren; schnauben; schnaufen; schnupfen; schnuppern; schnüffeln; ziehen
kweken anbauen; anpflanzen; aufbauen; aufziehen; erzeugen; fortpflanzen; hegen; heranbilden; heranziehen; hervorbringen; kultivieren; treiben; umbauen; umgestalten; umwandeln; zeugen; ziehen; züchten
lenen abheben; andrehen; ausfädeln; aushecken; ausholen; ausnehmen; auspumpen; ausschöpfen; borgen; entlehnen; entnehmen; erreichen; heranziehen; herausnehmen; hervorziehen; holen; leihen; schaffen; schöpfen; treiben; ziehen ausleihen
met een spil omhoogwerken aufziehen; hissen; hochziehen; ziehen
ontlenen abheben; andrehen; ausfädeln; aushecken; ausholen; ausnehmen; auspumpen; ausschöpfen; borgen; entlehnen; entnehmen; erreichen; heranziehen; herausnehmen; hervorziehen; holen; leihen; schaffen; schöpfen; treiben; ziehen
opfokken fortpflanzen; hervorbringen; ziehen; züchten aufhetzen; aufpeitschen; aufputschen; aufstacheln; aufwiegeln
opkweken anbauen; anpflanzen; aufbauen; aufziehen; erzeugen; fortpflanzen; hegen; heranbilden; heranziehen; hervorbringen; kultivieren; treiben; umbauen; umgestalten; umwandeln; zeugen; ziehen; züchten
opsnuiven abholen; aufziehen; durch die Nase einziehen; einatmen; einschnauben; einschnupfen; einziehen; hochziehen; inhalieren; schnauben; schnaufen; schnupfen; schnuppern; schnüffeln; ziehen
planten anbauen; anpflanzen; aufbauen; aufziehen; erzeugen; fortpflanzen; hegen; heranbilden; heranziehen; hervorbringen; kultivieren; treiben; umbauen; umgestalten; umwandeln; zeugen; ziehen; züchten einpflanzen; pflanzen
procreëren anbauen; anpflanzen; aufbauen; aufziehen; erzeugen; fortpflanzen; hegen; heranbilden; heranziehen; hervorbringen; kultivieren; treiben; umbauen; umgestalten; umwandeln; zeugen; ziehen; züchten
rukken reißen; zerren; ziehen
slepen ziehen nachziehen; schleppen
sleuren fortziehen; schleppen; zerren; ziehen
snuiven abholen; aufziehen; durch die Nase einziehen; einatmen; einschnauben; einschnupfen; einziehen; hochziehen; inhalieren; schnauben; schnaufen; schnupfen; schnuppern; schnüffeln; ziehen die Nase rümpfen
telen anbauen; anpflanzen; aufbauen; aufziehen; erzeugen; fortpflanzen; hegen; heranbilden; heranziehen; hervorbringen; kultivieren; treiben; umbauen; umgestalten; umwandeln; zeugen; ziehen; züchten
tochten ziehen
trekken reißen; zerren; ziehen dahinziehen; fortziehen; herumreisen; reisen; treideln; umherreisen; weiterziehen
verbouwen anbauen; anpflanzen; aufbauen; aufziehen; erzeugen; fortpflanzen; hegen; heranbilden; heranziehen; hervorbringen; kultivieren; treiben; umbauen; umgestalten; umwandeln; zeugen; ziehen; züchten umbauen; verbauen
voortbrengen anbauen; anpflanzen; aufbauen; aufziehen; erzeugen; fortpflanzen; hegen; heranbilden; heranziehen; hervorbringen; kultivieren; treiben; umbauen; umgestalten; umwandeln; zeugen; ziehen; züchten anfertigen; entbinden; entwickeln; erzeugen; fabrizieren; fertigbringen; gebären; herstellen; machen; produzieren; verfassen; verfertigen; vorbringen; zeugen; zur Welt bringen

Synonyms for "ziehen":


Wiktionary Translations for ziehen:

ziehen
verb
  1. mit Anwendung von Kraft auf sich zu bewegen
  2. Zahn, Probe, Karte, Los: entnehmen
  3. beim Rauchen: an Pfeife, Zigarette usw. saugen
  4. von Tee oder Ähnlichem: mit der Zeit im Wasser seinen Geschmack entfalten
ziehen
verb
  1. door nauwgezette verzorging doen groeien
  2. op een voorwerp een kracht uitoefenen in een richting die ervan wegvoert
  3. een lijn aanbrengen
  4. een lange tocht uitvoeren
Cross Translation:
FromToVia
• ziehen → slepen ↔ drag — to pull along a surface
• ziehen → trekken ↔ draw — to pull out
• ziehen → groeien; kweken ↔ grow — (transitive) to cause something to become bigger
• ziehen → trekken ↔ pull — apply force to (something) so it comes towards one
• ziehen → trekken; paffen; schieten; vuren ↔ tirer — mouvoir vers soi, amener vers soi ou après soi.
• ziehen → dresseren; grootbrengen; kweken; opleiden; opvoeden ↔ éduquer — Former par l’éducation, instruire.

Related Translations for ziehen



Dutch

Detailed Translations for ziehen from Dutch to German







Your free, fast, and simple translation dictionary

Copyright © 2000-2024 Interglot ®

Page served in 0.0577 seconds
Page rendered in 1.0 seconds