Home ->Dictionaries ->German/Dutch ->Search: abhalten

German and Dutch Search Results for: abhalten

Summary
German to Dutch:   more detail...
  1. abhalten:
  2. Abhalten:
  3. Wiktionary:

German

Detailed Translations for abhalten from German to Dutch

abhalten:

abhalten verbe (halte ab, hälst ab, hält ab, hielt ab, hieltet ab, abgehalten)

  1. abhalten (in Minderung bringen; abziehen)
    in mindering brengen; verrekenen; aftrekken; inhouden; afhouden
    • verrekenen verbe (verreken, verrekent, verrekende, verrekenden, verrekend)
    • aftrekken verbe (trek af, trekt af, trok af, trokken af, afgetrokken)
    • inhouden verbe (houd in, houdt in, hield in, hielden in, ingehouden)
    • afhouden verbe (houd af, houdt af, hield af, hielden af, afgehouden)
  2. abhalten (zurückhalten; abwenden; abwehren)
    afhouden; terughouden
    • afhouden verbe (houd af, houdt af, hield af, hielden af, afgehouden)
    • terughouden verbe (houd terug, houdt terug, hield terug, hielden terug, teruggehouden)
  3. abhalten (abwehren)
    pareren; afweren; weren
    • pareren verbe (pareer, pareert, pareerde, pareerden, gepareerd)
    • afweren verbe (weer af, weert af, weerde af, weerden af, afgeweerd)
    • weren verbe (weer, weert, weerde, weerden, geweerd)
  4. abhalten (hindern; aufhalten; zurückhalten)
    weerhouden; beletten; ervanaf houden; afhouden
    • weerhouden verbe (weerhoud, weerhoudt, weerhield, weerhielden, weerhouden)
    • beletten verbe (belet, belette, beletten, belet)
    • afhouden verbe (houd af, houdt af, hield af, hielden af, afgehouden)

Conjugations for abhalten:

Präsens
  1. halte ab
  2. hälst ab
  3. hält ab
  4. halten ab
  5. haltet ab
  6. halten ab
Imperfekt
  1. hielt ab
  2. hieltest ab
  3. hielt ab
  4. hielten ab
  5. hieltet ab
  6. hielten ab
Perfekt
  1. habe abgehalten
  2. hast abgehalten
  3. hat abgehalten
  4. haben abgehalten
  5. habt abgehalten
  6. haben abgehalten
1. Konjunktiv [1]
  1. halte ab
  2. haltest ab
  3. halte ab
  4. halten ab
  5. haltet ab
  6. halten ab
2. Konjunktiv
  1. hielte ab
  2. hieltest ab
  3. hielte ab
  4. hielten ab
  5. hieltet ab
  6. hielten ab
Futur 1
  1. werde abhalten
  2. wirst abhalten
  3. wird abhalten
  4. werden abhalten
  5. werdet abhalten
  6. werden abhalten
1. Konjunktiv [2]
  1. würde abhalten
  2. würdest abhalten
  3. würde abhalten
  4. würden abhalten
  5. würdet abhalten
  6. würden abhalten
Diverses
  1. halt ab
  2. haltet ab!
  3. halten Sie ab!
  5. abgehalten
  6. abhaltend
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie

Translation Matrix for abhalten:

NounRelated TranslationsOther Translations
afhouden Abhalten; Hindern
aftrekken Abziehen; Destillieren
afweren Abwehren; Verteidigen; Wehren
beletten Abhalten; Hindern
inhouden Beinhalten
weerhouden Abhalten; Hindern
weren Abwehren; Verteidigen; Wehren
VerbRelated TranslationsOther Translations
afhouden abhalten; abwehren; abwenden; abziehen; aufhalten; hindern; in Minderung bringen; zurückhalten abwehren; sich wehren; wehren
aftrekken abhalten; abziehen; in Minderung bringen abziehen; deduzieren; masturbieren; vom Körper abziehen
afweren abhalten; abwehren verteidigen
beletten abhalten; aufhalten; hindern; zurückhalten aufhalten; beeinträchtigen; behindern; belästigen; blockieren; entgegenarbeiten; entgegentreten; entgegenwirken; hemmen; hindern; stören; unterbrechen; vereiteln; verhindern
ervanaf houden abhalten; aufhalten; hindern; zurückhalten
in mindering brengen abhalten; abziehen; in Minderung bringen
inhouden abhalten; abziehen; in Minderung bringen Ruhig bleiben; bedeuten; behalten; beherrschen; beinhalten; enthalten; implizieren; lauten; stehenbleiben
pareren abhalten; abwehren
terughouden abhalten; abwehren; abwenden; zurückhalten auf die Seite legen; beiseite legen; bezwingen; bezähmen; reservieren; unterdrücken; zur Seite legen; zurückhalten; zurücklegen; zurückstellen
verrekenen abhalten; abziehen; in Minderung bringen abrechnen; abtragen; abzahlen; aufheben; auflösen; ausgleichen; begleichen; einen Rechenfehler machen; falsch rechnen; freikaufen; liquidieren; schließen; verrechnen
weerhouden abhalten; aufhalten; hindern; zurückhalten
weren abhalten; abwehren abwehren; sich wehren; verteidigen; wehren

Synonyms for "abhalten":


Wiktionary Translations for abhalten:

abhalten
verb
  1. verhinderen
Cross Translation:
FromToVia
• abhalten → verhinderen ↔ abstain — hinder, withhold
• abhalten → verhinderen ↔ deter — to prevent something from happening

Abhalten:

Abhalten [das ~] nom

  1. Abhalten
    houden; vasthouden
  2. Abhalten (Hindern)
    beletten; weerhouden; afhouden

Translation Matrix for Abhalten:

NounRelated TranslationsOther Translations
afhouden Abhalten; Hindern
beletten Abhalten; Hindern
houden Abhalten
vasthouden Abhalten
weerhouden Abhalten; Hindern
VerbRelated TranslationsOther Translations
afhouden abhalten; abwehren; abwenden; abziehen; aufhalten; hindern; in Minderung bringen; sich wehren; wehren; zurückhalten
beletten abhalten; aufhalten; beeinträchtigen; behindern; belästigen; blockieren; entgegenarbeiten; entgegentreten; entgegenwirken; hemmen; hindern; stören; unterbrechen; vereiteln; verhindern; zurückhalten
houden behalten
vasthouden einpferchen; einschließen; einsperren; festhalten; festklammern; festsetzen; gefangen halten; in Haft behalten; internieren; nicht gehenlassen; verhaften; verschließen
weerhouden abhalten; aufhalten; hindern; zurückhalten

Related Translations for abhalten







Your free, fast, and simple translation dictionary

Copyright © 2000-2024 Interglot ®

Page served in 0.0320 seconds
Page rendered in 1.0 seconds