Interglot - "Anziehen" translated from German to Dutch

Summary

German to Dutch: more detail...

Anziehen:
- aankleden; aandoen; aantrekken; kleden; accelereren; versnellen; optrekken; trek; ruk; haal; straktrekken; vastschroeven; aanschroeven

German

Detailed Translations for Anziehen from German to Dutch

Anziehen (Ankleiden; Anlegen)
aankleden; aandoen; aantrekken; het kleden
- aankleden [znw.] nom
- aandoen [znw.] nom
- aantrekken [znw.] nom
- kleden [het ~] nom
Anziehen
accelereren; versnellen; optrekken
- accelereren [znw.] nom
- versnellen [znw.] nom
- optrekken [znw.] nom
Anziehen (Ruck)
de trek; de ruk; de haal
- trek [de ~ (m)] nom
- ruk [de ~ (m)] nom
- haal [de ~ (m)] nom
Anziehen (Strackziehen; Ruck)
aantrekken; straktrekken
- aantrekken [znw.] nom
- straktrekken [znw.] nom
Anziehen (fester Andrehen)
vastschroeven; aanschroeven
- vastschroeven [znw.] nom
- aanschroeven [znw.] nom

Noun	Related Translations	Other Translations
aandoen	Ankleiden; Anlegen; Anziehen
aankleden	Ankleiden; Anlegen; Anziehen
aanschroeven	Anziehen; fester Andrehen
aantrekken	Ankleiden; Anlegen; Anziehen; Ruck; Strackziehen	Betören
accelereren	Anziehen
haal	Anziehen; Ruck	Einschnitt; Federstrich; Kratzer; Schnörkel; Strich; Zug; Zug von eine Zigarette
kleden	Ankleiden; Anlegen; Anziehen
optrekken	Anziehen
ruk	Anziehen; Ruck
straktrekken	Anziehen; Ruck; Strackziehen
trek	Anziehen; Ruck	Appetit; Eßlust; Hunger; Hungergefühl; Luftabsaugung; Lust haben etwas zu essen; Magenknurren; Zug
vastschroeven	Anziehen; fester Andrehen	Andrehen; Anschrauben; Zuschrauben
versnellen	Anziehen
Verb	Related Translations	Other Translations
aandoen		ankleiden; anlegen; anrichten; anschalten; anstiften; antun; anziehen; auslösen; bewirken; einschalten; herbeiführen; kleiden; sichanziehen; verursachen
aankleden		ankleiden; anlegen; anziehen; dekorieren; einkleiden; kleiden; sichanziehen; verzieren
aanschroeven		andrehen; anschrauben; anziehen; festdrehen; festschrauben
aantrekken		anheuern; ankleiden; anlegen; annoncieren; anstellen; anziehen; einstellen; engagieren; inserieren; kleiden; rekrutieren; sichanziehen; zumachen; zuziehen
accelereren		beeilen; beschleunigen
kleden		sich anziehen; sich ausschmücken; sich kleiden
optrekken		aufheben; aufsetzen; aufstellen; erheben; umgehen mit; verkehren
vastschroeven		andrehen; anschrauben; anziehen; festdrehen; festschrauben
versnellen		beeilen; beschleunigen

External Machine Translations: