Interglot - "Ersparnis" translated from German to Dutch

Summary

German to Dutch: more detail...

Ersparnis:
- activa; baten; tegoed; bezit; spaarpenningen; spaargeld; spaarcentjes; kostenverlaging; bezuiniging; spaartegoed
Wiktionary:
- Ersparnis → spaargeld, inverdien

German

Detailed Translations for Ersparnis from German to Dutch

die Ersparnis (Guthaben; Besitz; Kredit; Habe; Besitztum; Eigentum)
de activa; de baten; het tegoed; het bezit
- activa [de ~] nom, pluriel
- baten [de ~] nom, pluriel
- tegoed [het ~] nom
- bezit [het ~] nom
die Ersparnis (Spargroschen; Guthaben)
de spaarpenningen; het spaargeld; spaarcentjes
- spaarpenningen [de ~] nom, pluriel
- spaargeld [het ~] nom
- spaarcentjes [znw.] nom
die Ersparnis (Ersparung; Einsparung; Aussparung)
de kostenverlaging; de bezuiniging
- kostenverlaging [de ~ (v)] nom
- bezuiniging [de ~ (v)] nom
die Ersparnis
spaartegoed
- spaartegoed

Noun	Related Translations	Other Translations
activa	Besitz; Besitztum; Eigentum; Ersparnis; Guthaben; Habe; Kredit	Aktiva; Anlage; Bestand; Posten
baten	Besitz; Besitztum; Eigentum; Ersparnis; Guthaben; Habe; Kredit	Segen; Vorteile
bezit	Besitz; Besitztum; Eigentum; Ersparnis; Guthaben; Habe; Kredit	Besitztum; Eigentum; Recht
bezuiniging	Aussparung; Einsparung; Ersparnis; Ersparung	Einsparung; Kostenersparnis; Rückgang; Senkung; Verminderung; Verringerung
kostenverlaging	Aussparung; Einsparung; Ersparnis; Ersparung
spaarcentjes	Ersparnis; Guthaben; Spargroschen
spaargeld	Ersparnis; Guthaben; Spargroschen
spaarpenningen	Ersparnis; Guthaben; Spargroschen
tegoed	Besitz; Besitztum; Eigentum; Ersparnis; Guthaben; Habe; Kredit
Other	Related Translations	Other Translations
spaartegoed	Ersparnis

Ersparnis

noun

meist im Plural: angesammeltes, aber nicht ausgegebenes Geld
- Ersparnis → spaargeld
Verringerung des Aufwands bei unverändertem Ertrag
- Ersparnis → inverdien