Interglot - "Herrschaft" translated from German to Dutch

Remove Ads

Summary

German to Dutch: more detail...

Herrschaft:
- persoon; wezen; individu; sterveling; mens; heerschappij; autoriteit; gezag; macht; overheidsinstelling; overheidslichaam; meesterschap
Wiktionary:
- Herrschaft → heerlijkheid
- Herrschaft → overheersing, troon, heerschap, bestuur, heerschappij

German

Detailed Translations for Herrschaft from German to Dutch

Herrschaft:

Herrschaft [die ~] nom

die Herrschaft (Person; Wesen; Individuum; Mensch; Gestalt; Individuen; Einzelperson; Menschenkind; Einzelwesen; Einzelne; Sterbliche)
de persoon; het wezen; het individu; de sterveling; de mens
- persoon [de ~ (m)] nom
- wezen [het ~] nom
- individu [het ~] nom
- sterveling [de ~ (m)] nom
- mens [de ~ (m)] nom
die Herrschaft (Obrigkeit; Macht; Autorität)
de heerschappij; de autoriteit; het gezag; de macht
- heerschappij [de ~ (v)] nom
- autoriteit [de ~ (v)] nom
- gezag [het ~] nom
- macht [de ~] nom
die Herrschaft (Obrigkeit; Macht; Autorität)
de overheidsinstelling; het overheidslichaam
- overheidsinstelling [de ~ (v)] nom
- overheidslichaam [het ~] nom
die Herrschaft (Meisterschaft; Beherrschung)
het meesterschap
- meesterschap [het ~] nom

Translation Matrix for Herrschaft:

Noun	Related Translations	Other Translations
autoriteit	Autorität; Herrschaft; Macht; Obrigkeit	Autorität
gezag	Autorität; Herrschaft; Macht; Obrigkeit	Ansehen; Autorität; Befehlshaber; Galerie; Kapazität; Kunstgalerie; Macht; Regierung; Sammlung; Staatsführung; Staatsmacht
heerschappij	Autorität; Herrschaft; Macht; Obrigkeit
individu	Einzelne; Einzelperson; Einzelwesen; Gestalt; Herrschaft; Individuen; Individuum; Mensch; Menschenkind; Person; Sterbliche; Wesen	Einzelgänger; Einzelne; Einzelperson; Einzelwesen; Figur; Form; Gestalt; Individuum; Mensch; Menschenkind; Person; Typ; Wesen
macht	Autorität; Herrschaft; Macht; Obrigkeit	Ansehen; Arbeitskraft; Autorität; Beeinflussung; Einfluß; Einflüsse; Einwirkung; Kraft; Macht; Stärke
meesterschap	Beherrschung; Herrschaft; Meisterschaft
mens	Einzelne; Einzelperson; Einzelwesen; Gestalt; Herrschaft; Individuen; Individuum; Mensch; Menschenkind; Person; Sterbliche; Wesen	Einzelwesen; Figur; Gestalt; Mensch; Menschenkind; Person; Wesen
overheidsinstelling	Autorität; Herrschaft; Macht; Obrigkeit	Staatsbehörde; Staatseinrichtung; staatliches Amt
overheidslichaam	Autorität; Herrschaft; Macht; Obrigkeit
persoon	Einzelne; Einzelperson; Einzelwesen; Gestalt; Herrschaft; Individuen; Individuum; Mensch; Menschenkind; Person; Sterbliche; Wesen	Einzelwesen; Figur; Gestalt; Mensch; Menschenkind; Person; Wesen
sterveling	Einzelne; Einzelperson; Einzelwesen; Gestalt; Herrschaft; Individuen; Individuum; Mensch; Menschenkind; Person; Sterbliche; Wesen
wezen	Einzelne; Einzelperson; Einzelwesen; Gestalt; Herrschaft; Individuen; Individuum; Mensch; Menschenkind; Person; Sterbliche; Wesen	Einzelwesen; Figur; Gestalt; Mensch; Menschenkind; Person; Wesen

Synonyms for "Herrschaft":

Meisterschaft
Regentschaft
Führerschaft; Regierung
Beherrschung; Hegemonie; Vorherrschaft; Vormachtstellung
Gewalt; Macht; Stärke

Wiktionary Translations for Herrschaft:

Herrschaft

noun

adellijk grondbezit
- heerlijkheid → Herrschaft; Herrlichkeit

Cross Translation:

From	To	Via
• Herrschaft	→ overheersing	↔ dominance — being in a position over others
• Herrschaft	→ troon; heerschap; bestuur; heerschappij	↔ reign — The exercise of sovereign power
• Herrschaft	→ heerschappij	↔ rulership — where one rules over others

Remove Ads

Translate Herrschaft from German to Dutch

Detailed Translations for Herrschaft from German to Dutch

Herrschaft:

Herrschaft [die ~] nom

die Herrschaft (Person; Wesen; Individuum; Mensch; Gestalt; Individuen; Einzelperson; Menschenkind; Einzelwesen; Einzelne; Sterbliche)

die Herrschaft (Obrigkeit; Macht; Autorität)

die Herrschaft (Obrigkeit; Macht; Autorität)

die Herrschaft (Meisterschaft; Beherrschung)

Translation Matrix for Herrschaft:

Synonyms for "Herrschaft":

Wiktionary Translations for Herrschaft: