Interglot - "Schalter" translated from German to Dutch

Summary

German to Dutch: more detail...

Schalter:
- knop; schakelaar; schakelknop; loket; lichtknop; loketten; schakeloptie; knoppen; schakelaars
Wiktionary:
- Schalter → balie
- Schalter → balie, schakelaar, knop, loket

German

Detailed Translations for Schalter from German to Dutch

der Schalter (Knopf)
de knop; de schakelaar; de schakelknop
- knop [de ~ (m)] nom
- schakelaar [de ~ (m)] nom
- schakelknop [de ~ (m)] nom
der Schalter
het loket
- loket [het ~] nom
der Schalter
de knop; de lichtknop
- knop [de ~ (m)] nom
- lichtknop [de ~ (m)] nom
der Schalter
de loketten
- loketten [de ~] nom, pluriel
der Schalter
schakeloptie
- schakeloptie
der Schalter (Schlaaterr)
de knoppen; de schakelaars
- knoppen [de ~] nom, pluriel
- schakelaars [de ~] nom, pluriel

Noun	Related Translations	Other Translations
knop	Knopf; Schalter	Blumenknospe; Knospe
knoppen	Schalter; Schlaaterr	Ausläufer; Böcke; Reisig; Sessel
lichtknop	Schalter
loket	Schalter
loketten	Schalter
schakelaar	Knopf; Schalter
schakelaars	Schalter; Schlaaterr
schakelknop	Knopf; Schalter
Not Specified	Related Translations	Other Translations
knop		Maustaste; Schaltfläche; Taste
schakeloptie	Schalter

Schalter

noun

Cross Translation:

From	To	Via
• Schalter	→ balie	↔ counter — table or board on which business is transacted
• Schalter	→ schakelaar	↔ switch — Device to turn electric current on and off or direct its flow
• Schalter	→ knop	↔ bouton — Commande d’un appareil
• Schalter	→ loket; balie	↔ guichet — Ouverture pratiquée dans un mur ou aménagée dans une cloison à claire-voie par laquelle on communique avec les employés d’une administration publique ou privée.