Interglot - "Träger" translated from German to Dutch

Summary

German to Dutch: more detail...

Träger:
- bagagedrager; drager; kruier; sjouwer; latei; steunbalk; ligger; stutbalk; draagbalk; schoor; schraag; schuinse steunbalk; schoorbalk
Wiktionary:
- Träger → balk
- Träger → drager, kruier, pakjesdrager, sjouwer, witkiel, bedeling, ondersteuning, ruggesteun, steun

German

Detailed Translations for Träger from German to Dutch

der Träger (Lastträger; Gepäckträger; Gepäckkarren)
de bagagedrager; de drager; de kruier; de sjouwer
- bagagedrager [de ~ (m)] nom
- drager [de ~ (m)] nom
- kruier [de ~ (m)] nom
- sjouwer [de ~ (m)] nom
der Träger (Stützbalken; Tragbalken; Sturz; Strebebalken)
de latei; de steunbalk; de ligger; de stutbalk; de draagbalk
- latei [de ~] nom
- steunbalk [de ~ (m)] nom
- ligger [de ~ (m)] nom
- stutbalk [de ~ (m)] nom
- draagbalk [de ~ (m)] nom
der Träger (Stütze; Gestell)
de schoor; de schraag
- schoor [de ~ (m)] nom
- schraag [de ~] nom
der Träger (Strebebalken; Strebe; Verstrebung)
de steunbalk; de stutbalk; schuinse steunbalk; de schoorbalk
- steunbalk [de ~ (m)] nom
- stutbalk [de ~ (m)] nom
- schuinse steunbalk [znw.] nom
- schoorbalk [de ~ (m)] nom

Noun	Related Translations	Other Translations
bagagedrager	Gepäckkarren; Gepäckträger; Lastträger; Träger
draagbalk	Strebebalken; Sturz; Stützbalken; Tragbalken; Träger
drager	Gepäckkarren; Gepäckträger; Lastträger; Träger	Besitzer; Besitzerin; Eigentümer; Eigentümerin; Inhaber; Inhaberin; Lizenzinhaber
kruier	Gepäckkarren; Gepäckträger; Lastträger; Träger
latei	Strebebalken; Sturz; Stützbalken; Tragbalken; Träger
ligger	Strebebalken; Sturz; Stützbalken; Tragbalken; Träger
schoor	Gestell; Stütze; Träger
schoorbalk	Strebe; Strebebalken; Träger; Verstrebung
schraag	Gestell; Stütze; Träger
schuinse steunbalk	Strebe; Strebebalken; Träger; Verstrebung
sjouwer	Gepäckkarren; Gepäckträger; Lastträger; Träger	Gepäckträger; Lastträger
steunbalk	Strebe; Strebebalken; Sturz; Stützbalken; Tragbalken; Träger; Verstrebung
stutbalk	Strebe; Strebebalken; Sturz; Stützbalken; Tragbalken; Träger; Verstrebung

Träger

noun

(bouwkunde) een ruimteoverspannend constructie-element waarvan de lengte vele malen groter is dan de breedte en de hoogte in doorsnede
- balk → Balken; Träger

Cross Translation:

From	To	Via
• Träger	→ drager	↔ carrier — person or object that carries someone or something else
• Träger	→ kruier; pakjesdrager; sjouwer; witkiel	↔ porteur — Celui, celle dont le métier ordinaire est de porter quelque chose.
• Träger	→ bedeling; ondersteuning; ruggesteun; steun	↔ soutien — Ce qui soutient,... (Sens général).