Summary
German to Dutch:   more detail...
  1. anbsetzen:


German

Detailed Translations for anbsetzen from German to Dutch

anbsetzen:

anbsetzen verbe

  1. anbsetzen (absagen; abblasen)
    afzeggen; afgelasten; afblazen
    • afzeggen verbe (zeg af, zegt af, zei af, zeiden af, afgezegd)
    • afgelasten verbe (gelast af, gelastte af, gelastten af, afgelast)
    • afblazen verbe (blaas af, blaast af, blies af, bliezen af, afgeblazen)

Translation Matrix for anbsetzen:

NounRelated TranslationsOther Translations
afzeggen Abbestellen; Absagen
VerbRelated TranslationsOther Translations
afblazen abblasen; absagen; anbsetzen abblasen
afgelasten abblasen; absagen; anbsetzen abbestellen; absagen; annulieren; aufheben; einstellen; rückgängig machen; stornieren; streichen
afzeggen abblasen; absagen; anbsetzen abbestellen; abfallen; abhängen; abkoppeln; absagen; abtrennen; annulieren; aufheben; ausfallen; ausscheiden; einstellen; entkoppeln; loshaken; loskoppeln; rückgängig machen; stornieren; streichen