Home ->Dictionaries ->German/Dutch ->Translate aufziehen

Translate aufziehen from German to Dutch

Summary
German to Dutch:   more detail...
  1. aufziehen:
  2. Wiktionary:

German

Detailed Translations for aufziehen from German to Dutch

aufziehen:

aufziehen verbe (ziehe auf, ziehst auf, zieht auf, zog auf, zogt auf, aufgezogen)

  1. aufziehen (züchten; erzeugen; kultivieren; )
    kweken; fokken; voortbrengen; genereren; verbouwen; procreëren; planten; telen; aankweken; aanplanten; opkweken
    • kweken verbe (kweek, kweekt, kweekte, kweekten, gekweekt)
    • fokken verbe (fok, fokt, fokte, fokten, gefokt)
    • voortbrengen verbe (breng voort, brengt voort, bracht voort, brachten voort, voortgebracht)
    • genereren verbe (genereer, genereert, genereerde, genereerden, gegenereerd)
    • verbouwen verbe (verbouw, verbouwt, verbouwde, verbouwden, verbouwd)
    • procreëren verbe
    • planten verbe (plant, plantte, plantten, geplant)
    • telen verbe (teel, teelt, teelde, teelden, geteeld)
    • aankweken verbe (kweek aan, kweekt aan, kweekte aan, kweekten aan, aangekweekt)
    • aanplanten verbe (plant aan, plantte aan, plantten aan, aangeplant)
    • opkweken verbe (kweek op, kweekt op, kweekte op, kweekten op, opgekweekt)
  2. aufziehen (hochheben; aufholen; hochziehen; aufbringen; emporheben)
    opheffen; heffen; hijsen; omhoog heffen
    • opheffen verbe (hef op, heft op, hief op, hieven op, opgeheven)
    • heffen verbe (hef, heft, hief, hieffen, geheven)
    • hijsen verbe (hijs, hijst, hees, hesen, gehesen)
  3. aufziehen (foppen; verarschen; irreführen; )
    in de maling nemen; voor de gek houden; foppen; te pakken nemen
  4. aufziehen
    opentrekken
    • opentrekken verbe (trek open, trekt open, trok open, trokken open, opengetrokken)
  5. aufziehen (aufsteigen; aufführen; steigen; )
    opstijgen; omhoogkomen; opvliegen
    • opstijgen verbe (stijg op, stijgt op, steeg op, stegen op, opgestegen)
    • omhoogkomen verbe (kom omhoog, komt omhoog, kwam omhoog, kwamen omhoog, omhooggekomen)
    • opvliegen verbe (vlieg op, vliegt op, vloog op, vlogen op, opgevlogen)
  6. aufziehen (einschnupfen; schnauben; schnüffeln; )
    opsnuiven; een snuif nemen; snuiven; insnuiven
    • opsnuiven verbe (snuif op, snuift op, snoof op, snoven op, opgesnoven)
    • snuiven verbe (snuif, snuift, snoof, snoven, gesnoven)
    • insnuiven verbe (snuif in, snuift in, snoof in, snoven in, ingesnoven)
  7. aufziehen (ziehen; hissen; hochziehen)
    hieven; met een spil omhoogwerken; hieuwen
  8. aufziehen (aufbauen; bauen; konstruieren; )
    bouwen; construeren
    • bouwen verbe (bouw, bouwt, bouwde, bouwden, gebouwd)
    • construeren verbe (construeer, construeert, construeerde, construeerden, geconstrueerd)
  9. aufziehen (verklammern; strecken; spannen; )
    krammen; met een kram vastmaken
  10. aufziehen (heben; anziehen; hissen; )
    omhoogtrekken
    • omhoogtrekken verbe (trek omhoog, trekt omhoog, trok omhoog, trokken omhoog, omhooggetrokken)
  11. aufziehen (beziehen; anspannen; spannen; strecken; dehnen)
    spannen; opspannen
    • spannen verbe (span, spant, spande, spanden, gespannen)
    • opspannen verbe (span op, spant op, spande op, spanden op, opgespannen)

Conjugations for aufziehen:

Präsens
  1. ziehe auf
  2. ziehst auf
  3. zieht auf
  4. ziehen auf
  5. zieht auf
  6. ziehen auf
Imperfekt
  1. zog auf
  2. zogst auf
  3. zog auf
  4. zogen auf
  5. zogt auf
  6. zogen auf
Perfekt
  1. habe aufgezogen
  2. hast aufgezogen
  3. hat aufgezogen
  4. haben aufgezogen
  5. habt aufgezogen
  6. haben aufgezogen
1. Konjunktiv [1]
  1. ziehe auf
  2. ziehest auf
  3. ziehe auf
  4. ziehen auf
  5. ziehet auf
  6. ziehen auf
2. Konjunktiv
  1. zöge auf
  2. zögest auf
  3. zöge auf
  4. zögen auf
  5. zöget auf
  6. zögen auf
Futur 1
  1. werde aufziehen
  2. wirst aufziehen
  3. wird aufziehen
  4. werden aufziehen
  5. werdet aufziehen
  6. werden aufziehen
1. Konjunktiv [2]
  1. würde aufziehen
  2. würdest aufziehen
  3. würde aufziehen
  4. würden aufziehen
  5. würdet aufziehen
  6. würden aufziehen
Diverses
  1. zieh auf!
  2. zieht auf!
  3. ziehen Sie auf!
  5. aufgezogen
  6. aufziehend
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie

Translation Matrix for aufziehen:

NounRelated TranslationsOther Translations
aankweken Anbau; Anbauen; Anpflanzen; Anpflanzung; Fortpflanzung; Zucht; Züchten; Züchtung
aanplanten Anbauen; Anpflanzen; Anpflanzung
fokken Fortpflanzung; Zucht; Züchten; Züchtung
kweken Anbau; Anbauen; Anbauten; Fortpflanzung; Zucht; Züchte; Züchten; Züchtung
omhoogkomen Abheben; Ansteigen; Aufgehen; Steigen
opheffen Aufheben; Beenden; Beendigen; Widerrufen
opsnuiven Aufschnauben; Einatmen; Inhalieren
opstijgen Abheben; Ansteigen; Aufgehen; Steigen
opvliegen Aufbrausen; Auffahren
planten Anbau; Anbauen; Anpflanzen; Anpflanzung; Bepflanzung; Vegetation
spannen Gespänne; Paare
telen Anbau; Anbauen; Anbauten; Fock; Fortpflanzung; Gezücht; Heranziehung; Nachbildung; Umbau; Umbauten; Viehzucht; Wiedergabe; Zucht; Züchte; Züchten; Züchterei; Züchtung
verbouwen Anbau; Anbauen; Anbauten; Fortpflanzung; Zucht; Züchte; Züchten; Züchtung
VerbRelated TranslationsOther Translations
aankweken anbauen; anpflanzen; aufbauen; aufziehen; erzeugen; fortpflanzen; hegen; heranbilden; heranziehen; hervorbringen; kultivieren; treiben; umbauen; umgestalten; umwandeln; zeugen; ziehen; züchten
aanplanten anbauen; anpflanzen; aufbauen; aufziehen; erzeugen; fortpflanzen; hegen; heranbilden; heranziehen; hervorbringen; kultivieren; treiben; umbauen; umgestalten; umwandeln; zeugen; ziehen; züchten
bouwen aufbauen; aufführen; aufrichten; aufrücken; aufstellen; aufziehen; bauen; begründen; erbauen; errichten; etablieren; gründen; hissen; konstruieren; setzen; starten; steigen; wallen aufbauen; aufstellen; bauen; errichten
construeren aufbauen; aufführen; aufrichten; aufrücken; aufstellen; aufziehen; bauen; begründen; erbauen; errichten; etablieren; gründen; hissen; konstruieren; setzen; starten; steigen; wallen
een snuif nemen abholen; aufziehen; durch die Nase einziehen; einatmen; einschnauben; einschnupfen; einziehen; hochziehen; inhalieren; schnauben; schnaufen; schnupfen; schnuppern; schnüffeln; ziehen
fokken anbauen; anpflanzen; aufbauen; aufziehen; erzeugen; fortpflanzen; hegen; heranbilden; heranziehen; hervorbringen; kultivieren; treiben; umbauen; umgestalten; umwandeln; zeugen; ziehen; züchten fortpflanzen; hervorbringen; ziehen; züchten
foppen aufziehen; bescheißen; foppen; hinters Licht führen; irreführen; neppen; verarschen foppen; zum Narren halten
genereren anbauen; anpflanzen; aufbauen; aufziehen; erzeugen; fortpflanzen; hegen; heranbilden; heranziehen; hervorbringen; kultivieren; treiben; umbauen; umgestalten; umwandeln; zeugen; ziehen; züchten
heffen aufbringen; aufholen; aufziehen; emporheben; hochheben; hochziehen anheben; aufheben; aufhöhen; aufstocken; ausheben; emporheben; erheben; erhöhen; heben; hinaufbringen; hinaufgehen; hinaufschrauben; hochheben; hochnehmen; hochschrauben; hochziehen
hieuwen aufziehen; hissen; hochziehen; ziehen
hieven aufziehen; hissen; hochziehen; ziehen
hijsen aufbringen; aufholen; aufziehen; emporheben; hochheben; hochziehen aufholen; aufwinden; hochziehen; takeln; winden
in de maling nemen aufziehen; bescheißen; foppen; hinters Licht führen; irreführen; neppen; verarschen zum besten haben
insnuiven abholen; aufziehen; durch die Nase einziehen; einatmen; einschnauben; einschnupfen; einziehen; hochziehen; inhalieren; schnauben; schnaufen; schnupfen; schnuppern; schnüffeln; ziehen
krammen anspannen; aufziehen; dehnen; fortziehen; krampen; spannen; strecken; verklammern
kweken anbauen; anpflanzen; aufbauen; aufziehen; erzeugen; fortpflanzen; hegen; heranbilden; heranziehen; hervorbringen; kultivieren; treiben; umbauen; umgestalten; umwandeln; zeugen; ziehen; züchten fortpflanzen; hervorbringen; ziehen; züchten
met een kram vastmaken anspannen; aufziehen; dehnen; fortziehen; krampen; spannen; strecken; verklammern
met een spil omhoogwerken aufziehen; hissen; hochziehen; ziehen
omhoog heffen aufbringen; aufholen; aufziehen; emporheben; hochheben; hochziehen
omhoogkomen abheben; akzelerieren; angehen; anlaufen; ansteigen; anziehen; aufbrechen; aufführen; aufrücken; aufstauben; aufsteigen; aufwallen; aufwehen; aufwerfen; aufwirbeln; aufziehen; davontragen; einläuten; einschnauben; einschnupfen; emporsteigen; erheben; errichten; ersteigen; heben; heraufkommen; heraufsteigen; herausquellen; hinaufgehen; hinaufkommen; hinaufsteigen; hissen; hochkrempeln; hochsteigen; hochziehen; sichheben; sprudeln; starten; steigen; steigern; verkehren; verwirken; wallen aufstehen; heraufkommen; hinaufkommen; sich erheben
omhoogtrekken anziehen; aufziehen; heben; hinaufführen; hissen; hochkrempeln; hochziehen
opentrekken aufziehen
opheffen aufbringen; aufholen; aufziehen; emporheben; hochheben; hochziehen abbrechen; abreißen; abschaffen; anbrechen; anheben; annullieren; aufdecken; aufdröseln; aufheben; aufknoten; aufknöpfen; auflösen; aufmachen; auseinanderfasern; ausfasern; ausfransen; ausfädeln; ausheben; beenden; brechen; emporheben; entbinden; entfesseln; entknoten; entkoppeln; enträtseln; entwirren; erheben; freilassen; heben; hinaufbringen; hochheben; hochnehmen; hochziehen; lösen; scheiden; trennen; unterbrechen; wider'rufen; widerrufen; zerbrechen; zerlegen; zerreißen
opkweken anbauen; anpflanzen; aufbauen; aufziehen; erzeugen; fortpflanzen; hegen; heranbilden; heranziehen; hervorbringen; kultivieren; treiben; umbauen; umgestalten; umwandeln; zeugen; ziehen; züchten
opsnuiven abholen; aufziehen; durch die Nase einziehen; einatmen; einschnauben; einschnupfen; einziehen; hochziehen; inhalieren; schnauben; schnaufen; schnupfen; schnuppern; schnüffeln; ziehen
opspannen anspannen; aufziehen; beziehen; dehnen; spannen; strecken
opstijgen abheben; akzelerieren; angehen; anlaufen; ansteigen; anziehen; aufbrechen; aufführen; aufrücken; aufstauben; aufsteigen; aufwallen; aufwehen; aufwerfen; aufwirbeln; aufziehen; davontragen; einläuten; einschnauben; einschnupfen; emporsteigen; erheben; errichten; ersteigen; heben; heraufkommen; heraufsteigen; herausquellen; hinaufgehen; hinaufkommen; hinaufsteigen; hissen; hochkrempeln; hochsteigen; hochziehen; sichheben; sprudeln; starten; steigen; steigern; verkehren; verwirken; wallen abfliegen; abheben; aufsteigen; emporsteigen; fortfliegen; hinaufsteigen; wegfliegen
opvliegen abheben; akzelerieren; angehen; anlaufen; ansteigen; anziehen; aufbrechen; aufführen; aufrücken; aufstauben; aufsteigen; aufwallen; aufwehen; aufwerfen; aufwirbeln; aufziehen; davontragen; einläuten; einschnauben; einschnupfen; emporsteigen; erheben; errichten; ersteigen; heben; heraufkommen; heraufsteigen; herausquellen; hinaufgehen; hinaufkommen; hinaufsteigen; hissen; hochkrempeln; hochsteigen; hochziehen; sichheben; sprudeln; starten; steigen; steigern; verkehren; verwirken; wallen auffliegen; aufwehen; aufwirbeln; hinauffliegen
planten anbauen; anpflanzen; aufbauen; aufziehen; erzeugen; fortpflanzen; hegen; heranbilden; heranziehen; hervorbringen; kultivieren; treiben; umbauen; umgestalten; umwandeln; zeugen; ziehen; züchten einpflanzen; pflanzen
procreëren anbauen; anpflanzen; aufbauen; aufziehen; erzeugen; fortpflanzen; hegen; heranbilden; heranziehen; hervorbringen; kultivieren; treiben; umbauen; umgestalten; umwandeln; zeugen; ziehen; züchten
snuiven abholen; aufziehen; durch die Nase einziehen; einatmen; einschnauben; einschnupfen; einziehen; hochziehen; inhalieren; schnauben; schnaufen; schnupfen; schnuppern; schnüffeln; ziehen die Nase rümpfen
spannen anspannen; aufziehen; beziehen; dehnen; spannen; strecken
te pakken nemen aufziehen; bescheißen; foppen; hinters Licht führen; irreführen; neppen; verarschen
telen anbauen; anpflanzen; aufbauen; aufziehen; erzeugen; fortpflanzen; hegen; heranbilden; heranziehen; hervorbringen; kultivieren; treiben; umbauen; umgestalten; umwandeln; zeugen; ziehen; züchten
verbouwen anbauen; anpflanzen; aufbauen; aufziehen; erzeugen; fortpflanzen; hegen; heranbilden; heranziehen; hervorbringen; kultivieren; treiben; umbauen; umgestalten; umwandeln; zeugen; ziehen; züchten umbauen; verbauen
voor de gek houden aufziehen; bescheißen; foppen; hinters Licht führen; irreführen; neppen; verarschen
voortbrengen anbauen; anpflanzen; aufbauen; aufziehen; erzeugen; fortpflanzen; hegen; heranbilden; heranziehen; hervorbringen; kultivieren; treiben; umbauen; umgestalten; umwandeln; zeugen; ziehen; züchten anfertigen; entbinden; entwickeln; erzeugen; fabrizieren; fertigbringen; gebären; herstellen; machen; produzieren; verfassen; verfertigen; vorbringen; zeugen; zur Welt bringen

Synonyms for "aufziehen":


Wiktionary Translations for aufziehen:

aufziehen
verb
  1. het ouderschap over opgroeiende kinderen uitoefenen
Cross Translation:
FromToVia
• aufziehen → broeden ↔ breed — to sexually produce offspring
• aufziehen → grootbrengen; opvoeden ↔ rear — to bring up to maturity
• aufziehen → plagen ↔ tease — to poke fun at
• aufziehen → opwinden ↔ wind — tighten a clockwork mechanism
• aufziehen → verbinden; zwachtelen; inzwachtelen; omzwachtelen; nauwer aanhalen; opwinden; spannen; strekken; uitrekken ↔ bander — (familier, fr) Occitanie|fr exaspérer, gonfler.
• aufziehen → nauwer aanhalen; opwinden; spannen; strekken; uitrekken ↔ raidir — tendre ou étendre avec force ; rendre raide.
• aufziehen → nauwer aanhalen; opwinden; spannen; strekken; uitrekken ↔ remonter — Traductions à trier suivant le sens
• aufziehen → nauwer aanhalen; opwinden; spannen; strekken; uitrekken ↔ tendre — étirer un fil, une corde, une surface; tirer une corde par plusieurs côtés pour la rendre raide ; étirer une peau.
• aufziehen → dresseren; grootbrengen; kweken; opleiden; opvoeden ↔ éduquer — Former par l’éducation, instruire.

External Machine Translations:

Related Translations for aufziehen







Your free, fast, and simple translation dictionary

Copyright © 2000-2024 Interglot ®

Page served in 0.0924 seconds
Page rendered in 1.0 seconds