Summary
German to Dutch: more detail...
- ausweisen:
-
Wiktionary:
- ausweisen → uitwijzen, uitzetten
- ausweisen → authentiseren, uitzetten, verjagen, aanhouden, afdanken, afmonsteren, doorsturen, doorzenden, heruitzenden, ontslaan, ontzetten, refereren, reflecteren, retourneren, royeren, spiegelen, terugbezorgen, teruggooien, terugkaatsen, terugsturen, terugwerpen, terugwijzen, uitdrijven, uitstellen, verdagen, verdrijven, verschuiven, verwijzen, weerkaatsen, weerspiegelen, wegdrijven, wegjagen
German
Detailed Translations for ausweisen from German to Dutch
ausweisen:
-
ausweisen (abschieben)
-
ausweisen (deportieren; zwangsverschicken)
-
ausweisen (legitimieren)
Conjugations for ausweisen:
Präsens
- weise aus
- weist aus
- weist aus
- weisen aus
- weist aus
- weisen aus
Imperfekt
- wies aus
- wiest aus
- wies aus
- weisen aus
- wiest aus
- wiesen aus
Perfekt
- bin ausgewiesen
- bist ausgewiesen
- ist ausgewiesen
- sind ausgewiesen
- seid ausgewiesen
- sind ausgewiesen
1. Konjunktiv [1]
- weise aus
- weisest aus
- weise aus
- weisen aus
- weiset aus
- weisen aus
2. Konjunktiv
- wiese aus
- wiesest aus
- wiese aus
- wiesen aus
- wieset aus
- wiesen aus
Futur 1
- werde ausweisen
- wirst ausweisen
- wird ausweisen
- werden ausweisen
- werdet ausweisen
- werden ausweisen
1. Konjunktiv [2]
- würde ausweisen
- würdest ausweisen
- würde ausweisen
- würden ausweisen
- würdet ausweisen
- würden ausweisen
Diverses
- weis aus!
- weist aus!
- weisen Sie aus!
- ausgewiesen
- ausweisend
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie
Translation Matrix for ausweisen:
| Noun | Related Translations | Other Translations |
| uitzetten | Ausdehnung; Deportation; Deportierung; Erhöhung; Erweiterung; Vergrößerung; Verschleppung | |
| Verb | Related Translations | Other Translations |
| deporteren | ausweisen; deportieren; zwangsverschicken | |
| legitimeren | ausweisen; legitimieren | |
| uitwijzen | abschieben; ausweisen | ausstossen; verbannen |
| uitzetten | ausweisen; deportieren; zwangsverschicken | abgrenzen; absetzen; abstecken; abstellen; abzeichnen; ausmachen; ausschalten; ausstossen; festlegen; trassieren; verbannen |
Synonyms for "ausweisen":
Wiktionary Translations for ausweisen:
ausweisen
Cross Translation:
verb
-
na een juridisch proces naar een ander land sturen
-
iemand dwingen een gebied of gebouw te verlaten
Cross Translation:
| From | To | Via |
|---|---|---|
| • ausweisen | → authentiseren | ↔ authenticate — To render authentic |
| • ausweisen | → uitzetten; verjagen | ↔ evict — to expel |
| • ausweisen | → aanhouden; afdanken; afmonsteren; doorsturen; doorzenden; heruitzenden; ontslaan; ontzetten; refereren; reflecteren; retourneren; royeren; spiegelen; terugbezorgen; teruggooien; terugkaatsen; terugsturen; terugwerpen; terugwijzen; uitdrijven; uitstellen; verdagen; verdrijven; verjagen; verschuiven; verwijzen; weerkaatsen; weerspiegelen; wegdrijven; wegjagen | ↔ renvoyer — envoyer de nouveau. |