Summary
German to Dutch: more detail...
- essen:
-
Wiktionary:
- essen → schaften, eten
- essen → vreten, eten, consumeren
German
Detailed Translations for essen from German to Dutch
essen:
-
essen (genießen; schmausen; schlemmen)
eten; bikken; naar binnen werken-
naar binnen werken verbe (werk naar binnen, werkt naar binnen, werkte naar binnen, werkten naar binnen, naar binnen gewerkt)
-
essen (zu sich nehmen; konsumieren; gebrauchen; speisen; aufessen; aufzehren; verzehren; aufknabbern)
consumeren; gebruiken; nuttigen; opeten; verorberen; tot zich nemen; oppeuzelen-
tot zich nemen verbe (neem mij tot zich, neemt je tot zich, neemt zich tot zich, zich, je, zich tot zich genomen)
-
essen (aufessen; speisen; verspeisen; verzehren)
-
essen (verspeisen; aufessen; speisen; verzehren; aufzehren)
-
essen (soupieren; dinieren; speisen; tafeln; genießen; ernähren; füttern; fressen; konsumieren)
-
essen (lunchen)
-
essen
-
essen (aufessen; konsumieren; bunkeren; hinunterschlucken; gebrauchen; speisen; laben; schlucken; zu Abend essen; stopfen; verzehren; verwerten; auffressen; aufzehren; füttern; verspeisen; aufbrauchen; hineinstopfen; hinunterschlingen)
consumeren; vreten; tot zich nemen; bunkeren; nuttigen; naar binnen werken; verorberen; bikken; zitten proppen; schransen; tegoed doen; eten; opeten; schrokken-
tot zich nemen verbe (neem mij tot zich, neemt je tot zich, neemt zich tot zich, zich, je, zich tot zich genomen)
-
naar binnen werken verbe (werk naar binnen, werkt naar binnen, werkte naar binnen, werkten naar binnen, naar binnen gewerkt)
-
zitten proppen verbe
-
essen (Nahrung geben; ernähren; nähren; füttern; großziehen)
-
essen (nagen; knabbern; speisen; verzehren; verspeisen; aufessen)
-
essen (speisen)
Conjugations for essen:
Präsens
- esse
- ißt
- ißt
- essen
- eßt
- essen
Imperfekt
- aß
- aßt
- aß
- aßen
- aßt
- aßen
Perfekt
- habe gegessen
- hast gegessen
- hat gegessen
- haben gegessen
- habt gegessen
- haben gegessen
1. Konjunktiv [1]
- esse
- essest
- esse
- essen
- esset
- essen
2. Konjunktiv
- äße
- äßest
- äße
- äßen
- äßt
- äßen
Futur 1
- werde essen
- wirst essen
- wird essen
- werden essen
- werdet essen
- werden essen
1. Konjunktiv [2]
- würde essen
- würdest essen
- würde essen
- würden essen
- würdet essen
- würden essen
Diverses
- iß!
- eßt!
- essen Sie!
- gegessen
- essend
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie