Home ->Dictionaries ->German/Dutch ->Translate resonieren

Translate resonieren from German to Dutch

Summary
German to Dutch:   more detail...
  1. resonieren:

German

Detailed Translations for resonieren from German to Dutch

resonieren:

resonieren verbe (resoniere, resonierst, resoniert, resonierte, resoniertet, resoniert)

  1. resonieren (widerhallen; erhallen; echoen)
    reflecteren; stuiten; weerkaatsen; terugkaatsen; echoën; terugstoten
    • reflecteren verbe (reflecteer, reflecteert, reflecteerde, reflecteerden, gereflecteerd)
    • stuiten verbe (stuit, stuitte, stuitten, gestuit)
    • weerkaatsen verbe (weerkaats, weerkaatst, weerkaatste, weerkaatsten, weerkaatst)
    • terugkaatsen verbe (kaats terug, kaatst terug, kaatste terug, kaatsten terug, teruggekaatst)
    • echoën verbe (echo, echoot, echode, echoden, geëchood)
    • terugstoten verbe (stoot terug, stootte terug, stootten terug, terugestoten)
  2. resonieren (hörbar sein; ertönen; widerhallen; )
    weerklinken; hoorbaar zijn
  3. resonieren (nachhallen; schallen; schmettern; )
    echoën; galmen; weerklinken; naklinken
    • echoën verbe (echo, echoot, echode, echoden, geëchood)
    • galmen verbe (galm, galmt, galmde, galmden, gegalmd)
    • weerklinken verbe (weerklink, weerklinkt, weerklonk, weerklonken, weerklonken)
    • naklinken verbe (klink na, klinkt na, klonk na, klonken na, nageklonken)
  4. resonieren (hallen; schallen; widerhallen; )
    schallen; weerschallen

Conjugations for resonieren:

Präsens
  1. resoniere
  2. resonierst
  3. resoniert
  4. resonieren
  5. resoniert
  6. resonieren
Imperfekt
  1. resonierte
  2. resoniertest
  3. resonierte
  4. resonierten
  5. resoniertet
  6. resonierten
Perfekt
  1. habe resoniert
  2. hast resoniert
  3. hat resoniert
  4. haben resoniert
  5. habt resoniert
  6. haben resoniert
1. Konjunktiv [1]
  1. resoniere
  2. resonierest
  3. resoniere
  4. resonieren
  5. resonieret
  6. resonieren
2. Konjunktiv
  1. resonierte
  2. resoniertest
  3. resonierte
  4. resonierten
  5. resoniertet
  6. resonierten
Futur 1
  1. werde resonieren
  2. wirst resonieren
  3. wird resonieren
  4. werden resonieren
  5. werdet resonieren
  6. werden resonieren
1. Konjunktiv [2]
  1. würde resonieren
  2. würdest resonieren
  3. würde resonieren
  4. würden resonieren
  5. würdet resonieren
  6. würden resonieren
Diverses
  1. resonier!
  2. resoniert!
  3. resonieren Sie!
  5. resoniert
  6. resonierend
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie

Translation Matrix for resonieren:

NounRelated TranslationsOther Translations
stuiten Steißbeine
terugkaatsen Abprallen; Abrutschen; Einsinken
VerbRelated TranslationsOther Translations
echoën echoen; erhallen; ertönen; mitschwingen; nachhallen; resonieren; schallen; schmettern; widerhallen; widerschallen aufs neue machen; echoen; einüben; erhallen; erneuern; ertönen; hallen; nachher noch ein wenig plaudern; nachpladdern; nachplappern; nachsagen; nachsprechen; schallen; widerhallen; widerschallen; wiederholen
galmen echoen; erhallen; ertönen; mitschwingen; nachhallen; resonieren; schallen; schmettern; widerhallen; widerschallen echoen; erschallen; hallen; schallen; widerhallen; widerschallen
hoorbaar zijn echoen; ertönen; funkeln; hallen; hörbar sein; mitschwingen; resonieren; schallen; schmettern; widerhallen; widerschallen; zurückscheinen; zurückstrahlen
naklinken echoen; erhallen; ertönen; mitschwingen; nachhallen; resonieren; schallen; schmettern; widerhallen; widerschallen
reflecteren echoen; erhallen; resonieren; widerhallen reflektieren; spiegeln; widerspiegeln
schallen echoen; hallen; mitschwingen; resonieren; schallen; widerhallen; widerschallen echoen; hallen; schallen; widerhallen; widerschallen
stuiten echoen; erhallen; resonieren; widerhallen
terugkaatsen echoen; erhallen; resonieren; widerhallen reflektieren; spiegeln; widerspiegeln
terugstoten echoen; erhallen; resonieren; widerhallen
weerkaatsen echoen; erhallen; resonieren; widerhallen echoen; funkeln; hallen; reflektieren; schallen; widerhallen; widerschallen; widerscheinen; widerspiegeln
weerklinken echoen; erhallen; ertönen; funkeln; hallen; hörbar sein; mitschwingen; nachhallen; resonieren; schallen; schmettern; widerhallen; widerschallen; zurückscheinen; zurückstrahlen echoen; hallen; schallen; widerhallen; widerschallen
weerschallen echoen; hallen; mitschwingen; resonieren; schallen; widerhallen; widerschallen echoen; hallen; schallen; widerhallen; widerschallen

External Machine Translations:






Your free, fast, and simple translation dictionary

Copyright © 2000-2024 Interglot ®

Page served in 0.0248 seconds
Page rendered in 1.0 seconds