German
Detailed Translations for sichlösen from German to Dutch
sichlösen:
-
sichlösen (auflösen; lösen; herausbringen; teilen; ausknobeln; entziffern; entknoten; ausklügeln; entwirren; enträtseln; aufknöpfen; aufknoten; deuten)
-
sichlösen (entwirren; trennen; scheiden; entknoten; lösen; teilen; deuten; fasern; herausbringen; entziffern; enträtseln; aufknoten)
uit elkaar halen; uit de war halen; ontrafelen; ontwarren-
uit elkaar halen verbe (haal uit elkaar, haalt uit elkaar, haalde uit elkaar, haalden uit elkaar, uit elkaar gehaald)
-
uit de war halen verbe
-
Translation Matrix for sichlösen:
External Machine Translations: