Home ->Dictionaries ->German/Dutch ->Translate tagen

Translate tagen from German to Dutch

Summary
German to Dutch:   more detail...
  1. tagen:
  2. Wiktionary:

German

Detailed Translations for tagen from German to Dutch

tagen:

tagen verbe (tage, tagst, tagt, tagte, tagtet, getagt)

  1. tagen (dämmern)
    aanbreken van de dag; dagen
  2. tagen (dämmern)
    lichten; licht worden
  3. tagen (vor Gericht laden; einberufen; dämmern; )
    voor het gerecht roepen; dagen; voor het gerecht ontbieden; voor het gerecht dagen
  4. tagen (konferieren; beraten; beratschlagen; eine Versammlung abhalten)
    in bespreking zijn; vergaderen
  5. tagen (konferieren; beraten; beratschlagen)
    confereren; een conferentie houden
    • confereren verbe (confereer, confereert, confereerde, confereerden, geconfereerd)
    • een conferentie houden verbe (houd een conferentie, houdt een conferentie, hield een conferentie, hielden een conferentie, een conferentie gehouden)
  6. tagen (beratschlagen; beraten; sich beraten; )
    overwegen; beraadslagen
    • overwegen verbe (overweeg, overweegt, overwoog, overwogen, overwogen)
    • beraadslagen verbe (beraadslaag, beraadslaagt, beraadslaagde, beraadslaagden, beraadslaagd)
    overleggen
    – het praten erover 1
    • overleggen verbe (overleg, overlegt, overlegde, overlegden, overlegd)
  7. tagen
    in vergadering bijeenzijn
  8. tagen (zusammenkommen; treffen; begegnen; zusammentreffen; vereinigen)
    samenkomen; bijeen komen
  9. tagen (herausfordern; aufrufen; auffordern; )
    oproepen; sommeren; ontbieden
    • oproepen verbe (roep op, roept op, riep op, riepen op, opgeroepen)
    • sommeren verbe (sommeer, sommeert, sommeerde, sommeerden, gesommeerd)
    • ontbieden verbe (ontbied, ontbiedt, ontbood, ontboden, ontboden)

Conjugations for tagen:

Präsens
  1. tage
  2. tagst
  3. tagt
  4. tagen
  5. tagt
  6. tagen
Imperfekt
  1. tagte
  2. tagtest
  3. tagte
  4. tagten
  5. tagtet
  6. tagten
Perfekt
  1. habe getagt
  2. hast getagt
  3. hat getagt
  4. haben getagt
  5. habt getagt
  6. haben getagt
1. Konjunktiv [1]
  1. tage
  2. tagest
  3. tage
  4. tagen
  5. taget
  6. tagen
2. Konjunktiv
  1. tagte
  2. tagtest
  3. tagte
  4. tagten
  5. tagtet
  6. tagten
Futur 1
  1. werde tagen
  2. wirst tagen
  3. wird tagen
  4. werden tagen
  5. werdet tagen
  6. werden tagen
1. Konjunktiv [2]
  1. würde tagen
  2. würdest tagen
  3. würde tagen
  4. würden tagen
  5. würdet tagen
  6. würden tagen
Diverses
  1. tag!
  2. tagt!
  3. tagen Sie!
  5. getagt
  6. tagend
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie

Translation Matrix for tagen:

NounRelated TranslationsOther Translations
aanbreken van de dag Anbrechen; Anfangen; Morgendämmerung; Morgenstunde
lichten Lichten
overwegen Abwägen; Bedenken
samenkomen Zusammenkommen
VerbRelated TranslationsOther Translations
aanbreken van de dag dämmern; tagen
beraadslagen Sitzung halten; abwägen; beraten; beratschlagen; eine Versammlung abhalten; konferieren; sich beraten; tagen
bijeen komen begegnen; tagen; treffen; vereinigen; zusammenkommen; zusammentreffen
confereren beraten; beratschlagen; konferieren; tagen
dagen auffordern; aufrufen; dämmern; einberufen; herbeirufen; tagen; vor Gericht laden; vorladen
een conferentie houden beraten; beratschlagen; konferieren; tagen
in bespreking zijn beraten; beratschlagen; eine Versammlung abhalten; konferieren; tagen
in vergadering bijeenzijn tagen
licht worden dämmern; tagen
lichten dämmern; tagen Briefkasten leeren; anheben; aufheben; aufleuchten; ausheben; beseitigen; blitzen; emporheben; entfernen; entnehmen; erheben; fortbringen; fortschaffen; heben; herauslösen; herausziehen; hinaufbringen; hochheben; hochnehmen; hochziehen; leuchten; nach oben ziehen; vertreiben; wegschaffen; wegtun
ontbieden auffordern; aufrufen; dämmern; einberufen; erinnern; fordern; herausfordern; herbeirufen; laden; mahnen; rufen; tagen; vor Gericht laden; vorladen aufbieten; aufrufen; einberufen; herbeirufen; kommen lassen; rufen; vorladen; zu sich rufen
oproepen auffordern; aufrufen; dämmern; einberufen; erinnern; fordern; herausfordern; herbeirufen; laden; mahnen; rufen; tagen; vor Gericht laden; vorladen aufbieten; aufrufen; einberufen; herbeirufen; kommen lassen; rufen; vorladen; zu sich rufen
overleggen Sitzung halten; abwägen; beraten; beratschlagen; eine Versammlung abhalten; konferieren; sich beraten; tagen
overwegen Sitzung halten; abwägen; beraten; beratschlagen; eine Versammlung abhalten; konferieren; sich beraten; tagen abwägen; ausmachen; aussetzen; bedenken; beschauen; bestimmen; betrachten; ermessen; ernennen; erwägen; reflektieren; schätzen; sichberaten; spekulieren; taxieren; veranschlagen; überdenken; überlegen; überschlagen
samenkomen begegnen; tagen; treffen; vereinigen; zusammenkommen; zusammentreffen sich treffen; versammeln; zusammenkommen
sommeren auffordern; aufrufen; dämmern; einberufen; erinnern; fordern; herausfordern; herbeirufen; laden; mahnen; rufen; tagen; vor Gericht laden; vorladen anmahnen; auffordern; ermahnen; fordern; mahnen
vergaderen beraten; beratschlagen; eine Versammlung abhalten; konferieren; tagen
voor het gerecht dagen auffordern; aufrufen; dämmern; einberufen; herbeirufen; tagen; vor Gericht laden; vorladen
voor het gerecht ontbieden auffordern; aufrufen; dämmern; einberufen; herbeirufen; tagen; vor Gericht laden; vorladen
voor het gerecht roepen auffordern; aufrufen; dämmern; einberufen; herbeirufen; tagen; vor Gericht laden; vorladen

Synonyms for "tagen":


Wiktionary Translations for tagen:

tagen
verb
  1. dag worden
  2. in vergadering bijeenkomen, een vergadering bijwonen

External Machine Translations:






Your free, fast, and simple translation dictionary

Copyright © 2000-2024 Interglot ®

Page served in 0.0388 seconds
Page rendered in 1.0 seconds