Summary
German to Dutch:   more detail...
  1. voranschlagen:


German

Detailed Translations for voranschlagen from German to Dutch

voranschlagen:

voranschlagen verbe

  1. voranschlagen (taxieren; schätzen)
    schatten; beramen; ramen; taxeren
    • schatten verbe (schat, schatte, schatten, geschat)
    • beramen verbe (beraam, beraamt, beraamde, beraamden, beraamd)
    • ramen verbe (raam, raamt, raamde, raamden, geraamd)
    • taxeren verbe (taxeer, taxeert, taxeerde, taxeerden, getaxeerd)

Translation Matrix for voranschlagen:

NounRelated TranslationsOther Translations
schatten Schätzchen; Schätze
VerbRelated TranslationsOther Translations
beramen schätzen; taxieren; voranschlagen einen Plan entwerfen; nachdenken; nachsinnen über; planen; sich ausdenken; sinnen
ramen schätzen; taxieren; voranschlagen achten; berechnen; kalkulieren; taxieren; veranschlagen
schatten schätzen; taxieren; voranschlagen achten; berechnen; kalkulieren; schätzen; taxieren; veranschlagen
taxeren schätzen; taxieren; voranschlagen anschlagen; taxieren; veranschlagen