Home ->Dictionaries ->German/Dutch ->Translate zurücklegen

Translate zurücklegen from German to Dutch

Summary
German to Dutch:   more detail...
  1. zurücklegen:
  2. Wiktionary:

German

Detailed Translations for zurücklegen from German to Dutch

zurücklegen:

zurücklegen verbe (lege zurück, legst zurück, legt zurück, legte zurück, legtet zurück, zurückgelegt)

  1. zurücklegen (ablegen)
    afleggen; meters maken
  2. zurücklegen (offenhalten; vorbehalten; freihalten; )
    voorbehouden; reserveren
    • voorbehouden verbe (behoud voor, behoudt voor, behield voor, behielden voor, voorbehouden)
    • reserveren verbe (reserveer, reserveert, reserveerde, reserveerden, gereserveerd)
  3. zurücklegen (zurücksetzen; vertreten; zurückversetzen; wiederwählen)
    terugplaatsen; terugzetten; terugleggen
    • terugplaatsen verbe (plaats terug, plaatst terug, plaatste terug, plaatsten terug, teruggeplaatst)
    • terugzetten verbe (zet terug, zette terug, zetten terug, teruggezet)
    • terugleggen verbe (leg terug, legt terug, legde terug, legden terug, teruggelegd)
  4. zurücklegen (weglegen; ablegen; hinlegen; )
    bewaren; opzij leggen; wegzetten
    • bewaren verbe (bewaar, bewaart, bewaarde, bewaarden, bewaard)
    • opzij leggen verbe (leg opzij, legt opzij, legde opzij, legden opzij, opzij gelegd)
    • wegzetten verbe (zet weg, zette weg, zetten weg, weggezet)
  5. zurücklegen (auf die Seite legen; beiseitelegen)
    afzonderen; isoleren; apart zetten
    • afzonderen verbe (zonder af, zondert af, zonderde af, zonderden af, afgezonderd)
    • isoleren verbe (isoleer, isoleert, isoleerde, isoleerden, geïsoleerd)
    • apart zetten verbe
  6. zurücklegen (auf die Seite legen; horten; hamstern; beiseite legen)
    hamsteren; potten; opzij leggen; oppotten
    • hamsteren verbe (hamster, hamstert, hamsterde, hamsterden, gehamsterd)
    • potten verbe (pot, potte, potten, gepot)
    • opzij leggen verbe (leg opzij, legt opzij, legde opzij, legden opzij, opzij gelegd)
    • oppotten verbe (pot op, potte op, potten op, opgepot)
  7. zurücklegen (reservieren; zurückhalten; auf die Seite legen; )
    reserveren; behouden; opzijleggen; achterhouden; terughouden
    • reserveren verbe (reserveer, reserveert, reserveerde, reserveerden, gereserveerd)
    • behouden verbe (behoud, behoudt, behield, behielden, behouden)
    • opzijleggen verbe (leg opzij, legt opzij, legde opzij, legden opzij, opzij gelegd)
    • achterhouden verbe (houd achter, houdt achter, hield achter, hielden achter, achtergehouden)
    • terughouden verbe (houd terug, houdt terug, hield terug, hielden terug, teruggehouden)

Conjugations for zurücklegen:

Präsens
  1. lege zurück
  2. legst zurück
  3. legt zurück
  4. legen zurück
  5. legt zurück
  6. legen zurück
Imperfekt
  1. legte zurück
  2. legtest zurück
  3. legte zurück
  4. legten zurück
  5. legtet zurück
  6. legten zurück
Perfekt
  1. habe zurückgelegt
  2. hast zurückgelegt
  3. hat zurückgelegt
  4. haben zurückgelegt
  5. habt zurückgelegt
  6. haben zurückgelegt
1. Konjunktiv [1]
  1. lege zurück
  2. legest zurück
  3. lege zurück
  4. legen zurück
  5. leget zurück
  6. legen zurück
2. Konjunktiv
  1. legte zurück
  2. legtest zurück
  3. legte zurück
  4. legten zurück
  5. legtet zurück
  6. legten zurück
Futur 1
  1. werde zurücklegen
  2. wirst zurücklegen
  3. wird zurücklegen
  4. werden zurücklegen
  5. werdet zurücklegen
  6. werden zurücklegen
1. Konjunktiv [2]
  1. würde zurücklegen
  2. würdest zurücklegen
  3. würde zurücklegen
  4. würden zurücklegen
  5. würdet zurücklegen
  6. würden zurücklegen
Diverses
  1. leg zurück!
  2. legt zurück!
  3. legen Sie zurück!
  5. zurückgelegt
  6. zurücklegend
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie

Translation Matrix for zurücklegen:

NounRelated TranslationsOther Translations
afleggen Aufgeben; Nachgeben
bewaren Aufheben; Bewaren
opzij leggen Beiseite legen; Weglegen
potten Töpfe
VerbRelated TranslationsOther Translations
achterhouden auf die Seite legen; beiseite legen; reservieren; zur Seite legen; zurückhalten; zurücklegen; zurückstellen abschirmen; behalten; entwenden; hinterziehen; kamouflieren; klauen; rauben; sich aneignen; stehlen; tarnen; unterschlagen; verbergen; verhehlen; verheimlichen; verschleiern; verschweigen; verstecken; veruntreuen; wegschnappen; zurückbehalten; zurückhalten
afleggen ablegen; zurücklegen erliegen; unterliegen
afzonderen auf die Seite legen; beiseitelegen; zurücklegen absondern; abspalten; abtrennen; aussondern; beseitigen; entfernen; fortbringen; fortschaffen; isolieren; scheiden; separieren; trennen; vertreiben; wegschaffen; wegtun
apart zetten auf die Seite legen; beiseitelegen; zurücklegen
behouden auf die Seite legen; beiseite legen; reservieren; zur Seite legen; zurückhalten; zurücklegen; zurückstellen abschirmen; achtgeben; aufbewahren; aufheben; aufpassen; beaufsichtigen; behüten; beschützen; bewahren; einbüchsen; einkochen; einmachen; hüten; im Stand erhalten; konservieren
bewaren ablegen; abschießen; abstellen; betten; einstallen; einstellen; fortsetzen; hinlegen; unterstellen; weglegen; zurücklegen ablegen; archivieren; aufbewahren; aufheben; bergen; bewahren; deponieren; einbüchsen; einkochen; einmachen; konservieren; lagern; speichern
hamsteren auf die Seite legen; beiseite legen; hamstern; horten; zurücklegen
isoleren auf die Seite legen; beiseitelegen; zurücklegen abdichten; abseits stellen; absondern; abtrennen; aussondern; dichten; einpferchen; einschließen; einsperren; festsetzen; gefangenhalten; isolieren; separieren; trennen
meters maken ablegen; zurücklegen
oppotten auf die Seite legen; beiseite legen; hamstern; horten; zurücklegen ansammeln; sammeln; versammeln
opzij leggen ablegen; abschießen; abstellen; auf die Seite legen; beiseite legen; betten; einstallen; einstellen; fortsetzen; hamstern; hinlegen; horten; unterstellen; weglegen; zurücklegen
opzijleggen auf die Seite legen; beiseite legen; reservieren; zur Seite legen; zurückhalten; zurücklegen; zurückstellen
potten auf die Seite legen; beiseite legen; hamstern; horten; zurücklegen
reserveren auf die Seite legen; auf die Seitelegen; beiseite legen; freihalten; offenhalten; reservieren; vorbehalten; zur Seite legen; zurückbehalten; zurückhalten; zurücklegen; zurückstellen ein Reis buchen; ein Reis reservieren
terughouden auf die Seite legen; beiseite legen; reservieren; zur Seite legen; zurückhalten; zurücklegen; zurückstellen abhalten; abwehren; abwenden; bezwingen; bezähmen; unterdrücken; zurückhalten
terugleggen vertreten; wiederwählen; zurücklegen; zurücksetzen; zurückversetzen
terugplaatsen vertreten; wiederwählen; zurücklegen; zurücksetzen; zurückversetzen degradieren; erniedrigen; herabmindern; herabsetzen; zurücksetzen; zurückstellen
terugzetten vertreten; wiederwählen; zurücklegen; zurücksetzen; zurückversetzen degradieren; erniedrigen; herabmindern; herabsetzen; wiederherstellen; zurücksetzen; zurückstellen
voorbehouden auf die Seitelegen; beiseite legen; freihalten; offenhalten; vorbehalten; zur Seite legen; zurückbehalten; zurückhalten; zurücklegen; zurückstellen
wegzetten ablegen; abschießen; abstellen; betten; einstallen; einstellen; fortsetzen; hinlegen; unterstellen; weglegen; zurücklegen

Synonyms for "zurücklegen":


Wiktionary Translations for zurücklegen:

zurücklegen
verb
  1. afstand overbruggen
  2. terug plaatsen
Cross Translation:
FromToVia
• zurücklegen → afnemen; afpakken; weghalen; wegnemen; bergen; bewaren; opbergen; wegleggen; wegzetten; afschaffen; elimineren; opdoeken; uitmaken; verwijderen; wegdoen ↔ ôter — tirer une chose de la place où elle est. Se dit aussi en parlant des personnes et des animaux.







Your free, fast, and simple translation dictionary

Copyright © 2000-2024 Interglot ®

Page served in 0.0346 seconds
Page rendered in 1.0 seconds