English
Detailed Translations for swear off from English to Dutch
swear off: (*Using Word and Sentence Splitter)
- swear: vloeken; zweren; een eed afleggen; een eed doen; ketteren; inkankeren
- off: uit; weg; vanaf deze plaats; klaar; gedaan; af; gereed; beëindigd; volbracht; fout; verkeerd; mis; foutief; ernaast; onjuist; ten onrechte; onwaar; eraf; ervandoor; ervantussen