Summary
English to Dutch: more detail...
-
growth:
- uitbreiding; expansie; groei; toename; aanvulling; vergroting; uitzetting; ontwikkeling; ontplooiing; bloei; wasdom; groeien; groeiproces; verhoging; vermedevuldigen; toeneming; stijging; aanwinst; aangroei; groter worden; vermeerdering; aanwas; versterking; tumor; knobbel; gezwel; reproductie; voortplanting; cultuur; kweken; voortbrenging; fokkerij; fok; teelt; verbouw; aanplant; aankweken; aankweek; aanfok; aangroeiing
-
grow:
- groeien; opgroeien; groot worden; toenemen; stijgen; vermeerderen; groter worden; aanwinnen; aangroeien; aanzwellen; opzetten; aanwassen; gedijen; de hoogte ingaan; omhooggaan; tieren; wassen; rijzen; omhoog rijzen; omhoog komen; omhoogstijgen; hoger worden; volwassen worden; volgroeien; opstijgen; omhoogkomen; opvliegen; uitdijen; uitzwellen
- bloesem
-
Wiktionary:
- growth → groei, toename, aangroei
- growth → groei, aangroei, vermeerdering, toename, uitbreiding, uitbouwing, vergroting, aanwas, ontwikkeling, gestalte, accres, wasdom
- grow → kweken, groeien, wassen, aangroeien, raken, uitdijen
- grow → groeien, oprekken, uitbreiden, uitleggen, verruimen, verwijden, uitbouwen, vergroten, meer gaan betalen, opslag geven, aangroeien, stijgen, toenemen, vermeerderen, gedijen, wassen, aanwassen, bebouwen, beschaven, kweken, aankweken, telen, verbouwen, raken, worden, ontwikkelen, openbaren, afwikkelen, ontrollen, uitrollen, doen groeien, laten groeien, beduiden, duidelijk maken, verhelderen, verklaren, ontplooien, ontwarren, accelereren, bespoedigen, verhaasten, versnellen, in kassen kweken, murw maken, groter worden, nasynchroniseren, verdubbelen
English
Detailed Translations for growth from English to Dutch
growth:
-
the growth (expansion; extension; increase; enlargement)
-
the growth (full growth; development; maturity; ripeness)
-
the growth (development)
-
the growth (increase; expansion; rise)
de verhoging; vermedevuldigen; de toeneming; de stijging; de toename; de aanwinst; de uitbreiding; de aangroei; groter worden; de groei; de expansie; de vermeerdering; de aanwas; de versterking -
the growth (tumour; tumor)
-
the growth (culture; reproduction; cultivation; breeding; growing; multiplication; production)
de reproductie; de voortplanting; de cultuur; het kweken; voortbrenging; de fokkerij; de fok; de teelt; de verbouw; de aanplant; aankweken; de aankweek; aanfok -
the growth (accretion; increase; rise; addition)
Translation Matrix for growth:
Related Words for "growth":
Synonyms for "growth":
Antonyms for "growth":
Related Definitions for "growth":
Wiktionary Translations for growth:
growth
Cross Translation:
noun
growth
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• growth | → groei | ↔ Wachstum — Biologie: natürliche Vergrößerung eines lebenden Organismus bis zum Erreichen der normalen Größe |
• growth | → groei | ↔ Wachstum — Zunahme an Umfang, Größe, Menge, Intensität von etwas |
• growth | → aangroei; vermeerdering; toename; uitbreiding; uitbouwing; vergroting; aanwas; ontwikkeling; gestalte; groei; accres; wasdom | ↔ accroissement — action de croitre, de se développer. |
• growth | → ontwikkeling; aanwas; aangroei; gestalte; groei; toename; accres | ↔ développement — action de développer, de se développer ou résultat de cette action, au propre et au figuré. |
growth form of grow:
-
to grow (grow up; rise; develop)
– grow emotionally or mature 1 -
to grow (increase; rise; expand; extend; ascent; arise; add to)
groeien; toenemen; stijgen; vermeerderen; groter worden; aanwinnen; aangroeien; aanzwellen; opzetten; aanwassen; gedijen; de hoogte ingaan; omhooggaan-
de hoogte ingaan verbe (ga de hoogte in, gaat de hoogte in, ging de hoogte in, gingen de hoogte in, de hoogte ingegeaan)
-
to grow (thrive; prosper)
-
to grow (rise; come up)
-
to grow (become higher; rise; increase; mount; go up)
-
to grow (develop; increase)
volwassen worden; volgroeien-
volwassen worden verbe (word volwassen, wordt volwassen, werd volwassen, werden volwassen, volwassen geworden)
-
volgroeien verbe
-
-
to grow (ascend; take off; rise; rise to the surface; mount; fly up; increase; bristle; flare up; become higher; climb; go upward; get away; go up; be on the upgrade; start; be off; become larger)
-
to grow (swell; expand)
Conjugations for grow:
present
- grow
- grow
- grows
- grow
- grow
- grow
simple past
- grew
- grew
- grew
- grew
- grew
- grew
present perfect
- have grown
- have grown
- has grown
- have grown
- have grown
- have grown
past continuous
- was growing
- were growing
- was growing
- were growing
- were growing
- were growing
future
- shall grow
- will grow
- will grow
- shall grow
- will grow
- will grow
continuous present
- am growing
- are growing
- is growing
- are growing
- are growing
- are growing
subjunctive
- be grown
- be grown
- be grown
- be grown
- be grown
- be grown
diverse
- grow!
- let's grow!
- grown
- growing
1. I, 2. you, 3. he/she/it, 4. we, 5. you, 6. they
Translation Matrix for grow:
Related Words for "grow":
Synonyms for "grow":
Related Definitions for "grow":
Wiktionary Translations for grow:
grow
Cross Translation:
verb
grow
verb
Cross Translation: