Interglot - instill: English and Dutch Search Results found in the Interglot Translation Dictionary

Summary

English to Dutch: more detail...

instill:
- inprenten; op het hart drukken; inscherpen; zich iets inprenten; informeren; kennisgeven van; zeggen; bewust maken
Wiktionary:
- instill → bijbrengen

English

Detailed Translations for instill from English to Dutch

to instill (imprint; instil; impress; encode; get through)
inprenten; op het hart drukken
- inprenten verbe (prent in, prentte in, prentten in, ingeprent)
- op het hart drukken verbe
to instill (instil; impress; imprint)
inscherpen
- inscherpen verbe (scherp in, scherpt in, scherpte in, scherpten in, ingescherpt)
to instill (impress one's thoughts on a person; instil)
zich iets inprenten
- zich iets inprenten verbe
to instill (make known; inform; point out; indicate; tell; instil; call attention to)
informeren; kennisgeven van; zeggen; bewust maken
- informeren verbe (informeer, informeert, informeerde, informeerden, geïnformeerd)
- kennisgeven van verbe
- zeggen verbe (zeg, zeg/zegt, zegt, zei, zeiden, gezegd)
- bewust maken verbe (maak bewust, maakt bewust, maakte bewust, maakten bewust, bewust gemaakt)

Noun	Related Translations	Other Translations
informeren		announcement; information; informing; making known; notification
Verb	Related Translations	Other Translations
bewust maken	call attention to; indicate; inform; instil; instill; make known; point out; tell
informeren	call attention to; indicate; inform; instil; instill; make known; point out; tell	announce; inform; inquire about; make inquiries about; make known; notify; report; send word; state
inprenten	encode; get through; impress; imprint; instil; instill
inscherpen	impress; imprint; instil; instill
kennisgeven van	call attention to; indicate; inform; instil; instill; make known; point out; tell
op het hart drukken	encode; get through; impress; imprint; instil; instill
zeggen	call attention to; indicate; inform; instil; instill; make known; point out; tell	bring something up; cover; define; depict; describe; explain; expound; recount; report; say; tell; ventilate
zich iets inprenten	impress one's thoughts on a person; instil; instill
-	impregnate; impress; inculcate; infuse; ingrain; instil; tincture; transfuse

instill

verb