Summary
English to Dutch: more detail...
-
move:
- verhuizen; disloqueren; verplaatsen; verschuiven; verleggen; verschikken; verzetten; roeren; vervoeren; verrijden; bewegen; in beweging brengen; beroeren; gaan; zich begeven; zich verplaatsen; iets verplaatsen; lopen; zich voortbewegen; stappen; voor zich uitschuiven; schuivend verplaatsen; treffen; ontroeren; raken; overplaatsen; standplaats veranderen; aangrijpen; vertillen; zich bewegen
- schaakstukverplaatsing; zet; manoeuvre; sciamachie; schijngevecht; spiegelgevecht; schijnkamp
-
Wiktionary:
- move → zet, beurt, verhuizing, stap, maatregel, beweging, verroering
- move → voorstellen, roeren, bewegen, aangrijpen, ontzetten, ontroeren, verplaatsen, verzetten, drijven, aanzetten, aansporen, verroeren, zetten, verhuizen, stappen ondernemen, maatregelen treffen, zich verplaatsen, zich bewegen
- move → bewegen, transporteren, verhuizen, verschuiven, trekken, dwalen, werken, actie, gedoe, handeling, werking, optreden, toedoen, aandeel, daad, verrichting, zet, houw, klap, schop, slag, stoot, tik, klets, klop, veeg, flap, mep, verhuizing, verplaatsen, aandoen, aanrichten, stichten, teweegbrengen, veroorzaken, determineren, nauwkeurig bepalen, belezen, doen besluiten, overhalen, beweging, verroeren, opereren, maken, aanmaken, bedrijven, doen, uitbrengen, uitrichten, uitvoeren, effect sorteren, uitwerking hebben, uitwerken, ageren, bezig zijn, handelen, te werk gaan, omzetten, overbrengen, overplaatsen, verleggen, aangrijpen, ontroeren, agiteren, ophitsen, opruien, opstoken, opwinden, schudden
English
Detailed Translations for move from English to Dutch
move:
-
to move (move house; remove)
-
to move (remove; transfer; shift; dislocate; convert; transform; resolve; reduce; trace back; simplify)
-
to move (shift)
-
to move (get going; budge; put in motion; set in motion)
bewegen; in beweging brengen; beroeren-
in beweging brengen verbe (breng in beweging, brengt in beweging, bracht in beweging, brachten in beweging, in beweging gebracht)
-
to move (be going to; go; pass; run; walk)
-
to move
-
to move
-
to move (move on; be going to; go; walk)
-
to move (push)
-
to move (strike; touch; hit; affect; concern)
-
to move (relocate; transfer)
-
to move (cause emotions; touch)
-
to move (affect; hit; strike; touch; concern)
-
to move (lift over; lift away)
-
to move (stir)
zich bewegen-
zich bewegen verbe
-
-
to move
– To transfer a file from one location to another. After the file is transferred, there is only one copy of the file, in the new location. 2
Conjugations for move:
present
- move
- move
- moves
- move
- move
- move
simple past
- moved
- moved
- moved
- moved
- moved
- moved
present perfect
- have moved
- have moved
- has moved
- have moved
- have moved
- have moved
past continuous
- was moving
- were moving
- was moving
- were moving
- were moving
- were moving
future
- shall move
- will move
- will move
- shall move
- will move
- will move
continuous present
- am moving
- are moving
- is moving
- are moving
- are moving
- are moving
subjunctive
- be moved
- be moved
- be moved
- be moved
- be moved
- be moved
diverse
- move!
- let's move!
- moved
- moving
1. I, 2. you, 3. he/she/it, 4. we, 5. you, 6. they
-
the move
-
the move (sham battle; manoeuvre; sham fight; manoeuver)
Translation Matrix for move:
Related Words for "move":
Synonyms for "move":
Antonyms for "move":
Related Definitions for "move":
Wiktionary Translations for move:
move
Cross Translation:
noun
move
-
the act of moving a token on a gameboard
-
the event of changing one's residence
- move → verhuizing
-
an act for the attainment of an object or purpose
-
the act of moving; a movement
- move → beweging; verroering
-
to propose; to recommend
- move → voorstellen
-
to arouse the feelings or passions of
- move → roeren; bewegen; aangrijpen; ontzetten; ontroeren
-
to transfer from one space or position to another
- move → verplaatsen; verzetten
-
to excite to action
-
to cause to change place or posture; to set in motion
-
to change the place of a piece
- move → zetten
-
to change residence
- move → verhuizen
-
to act; to take action
-
to change place or posture; to go
- move → zich verplaatsen; bewegen; zich bewegen
verb
-
van plaats veranderen
-
gevoelens van medeleven, vertedering of getroffenheid oproepen
-
een emotie in iemand oproepen
-
van woonplaats veranderen
-
de inboedel van een ander overbrengen
-
van de ene plek naar de andere brengen
-
in beweging komen
-
de verwisseling van één (semi-) permanente woonplaats voor een andere
Cross Translation:
External Machine Translations: