Summary
English to Dutch: more detail...
-
lock:
- vergrendelen; locken; afsluiten; sluiten; afgrendelen; op slot zetten; op slot doen; grendelen; borgen; dichtdoen; dichtmaken; schutten; door draaien vastmaken; aandraaien
- sas; sluis; schutsluisje; verlaat; slot; deurslot; haarkuif; kuif; sluiswerken; geheel van sluizen; klamp; koeklauw; sluiswerk; krullende haarlok; krul; krulletje
-
Wiktionary:
- lock → op slot doen, afsluiten, vastlopen, blokkeren
- lock → lok, haan, sluis, slot, sassluis
- lock → slot, grendel, doorhalen, doorstrepen, een streep halen door, schrappen, afdammen, afsluiten, belemmeren, stuwen, versperren, op slot doen, sluiten, dichtdoen, dichtmaken, toedoen, grendelen, afgrendelen, vergrendelen, sas, sluis, sassluis, schutsluis, spui
Dutch to English: more detail...
- locken:
English
Detailed Translations for lock from English to Dutch
lock:
-
to lock
vergrendelen; locken; afsluiten; sluiten; afgrendelen; op slot zetten; op slot doen; grendelen; borgen; dichtdoen; dichtmaken-
op slot zetten verbe
-
borgen verbe
-
to lock (lock up; close)
-
to lock (lift-lock)
-
to lock (thighten; screw on)
-
to lock
– To prevent users from joining a conference, whether or not they have an invitation. 1 -
to lock
– To allow the shared user profile configuration set by the administrator to remain static from one user session to another. 1
Conjugations for lock:
present
- lock
- lock
- locks
- lock
- lock
- lock
simple past
- locked
- locked
- locked
- locked
- locked
- locked
present perfect
- have locked
- have locked
- has locked
- have locked
- have locked
- have locked
past continuous
- was locking
- were locking
- was locking
- were locking
- were locking
- were locking
future
- shall lock
- will lock
- will lock
- shall lock
- will lock
- will lock
continuous present
- am locking
- are locking
- is locking
- are locking
- are locking
- are locking
subjunctive
- be locked
- be locked
- be locked
- be locked
- be locked
- be locked
diverse
- lock!
- let's lock!
- locked
- locking
1. I, 2. you, 3. he/she/it, 4. we, 5. you, 6. they
-
the lock (sluice; lock chamber; scupper; drain; small lock)
-
the lock (door lock)
-
the lock (hair lock; tuft; forelock)
-
the lock (lockages)
-
the lock (clamp; brace)
-
the lock (sluice)
-
the lock (curling lock; curl)
Translation Matrix for lock:
Related Words for "lock":
Synonyms for "lock":
Antonyms for "lock":
Related Definitions for "lock":
Wiktionary Translations for lock:
lock
Cross Translation:
verb
lock
-
to fasten with a lock
- lock → op slot doen; afsluiten
-
to become fastened in place
noun
-
haarlok, pluk haar
-
sluis met als voornaamste taak water te lozen (en kan daarom simpeler zijn dan een scheepssluis)
-
mechanisme waarmee in combinatie met een sleutel een deur of een raam kan worden afgesloten
-
scheepvaart|nld een kunstwerk om water te keren en mogelijk ook om schepen door te laten, op een plaats tussen twee waters met een verschillend waterpeil.
Cross Translation:
Related Translations for lock
Dutch
Detailed Translations for lock from Dutch to English
lock form of locken:
-
locken (vergrendelen; afsluiten; sluiten; afgrendelen; op slot zetten; op slot doen; grendelen; borgen; dichtdoen; dichtmaken)
Conjugations for locken:
o.t.t.
- lock
- lockt
- lockt
- locken
- locken
- locken
o.v.t.
- lockte
- lockte
- lockte
- lockten
- lockten
- lockten
v.t.t.
- heb gelockt
- hebt gelockt
- heeft gelockt
- hebben gelockt
- hebben gelockt
- hebben gelockt
v.v.t.
- had gelockt
- had gelockt
- had gelockt
- hadden gelockt
- hadden gelockt
- hadden gelockt
o.t.t.t.
- zal locken
- zult locken
- zal locken
- zullen locken
- zullen locken
- zullen locken
o.v.t.t.
- zou locken
- zou locken
- zou locken
- zouden locken
- zouden locken
- zouden locken
diversen
- lock!
- lockt!
- gelockt
- lockend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for locken:
Noun | Related Translations | Other Translations |
lock | deurslot; geheel van sluizen; haarkuif; klamp; koeklauw; krul; krullende haarlok; krulletje; kuif; sas; schutsluisje; slot; sluis; sluiswerk; sluiswerken; verlaat | |
Verb | Related Translations | Other Translations |
lock | afgrendelen; afsluiten; borgen; dichtdoen; dichtmaken; grendelen; locken; op slot doen; op slot zetten; sluiten; vergrendelen | aandraaien; afsluiten; dichtdoen; door draaien vastmaken; schutten; vergrendelen |