Summary
English to Dutch: more detail...
-
charm:
- aantrekkingskracht; charme; aanlokkelijkheid; bekoring; bekoorlijkheid; gratie; aantrekkelijkheid; aantrekking; verleiding; seductie; verovering; verzoeking; temptatie; aanvechting; verlokking; fascinatie; betovering; beminnelijkheid; bevalligheid; innemendheid; emoticon
- inpakken; inpalmen; bevallen; bekoren; verheugd; verblijden; plezieren; in verrukking brengen; blij maken; verrukken
-
Wiktionary:
- charm → beheksen, betoveren, bezweren, bekoren, charmeren
- charm → betovering, bezwering, ban, charme, bedeltje
- charm → charme, amulet, sierlijkheid, toverij, betoveren, begunstiging, genadigheid, gunst, bekoren, charmeren, in verrukking brengen, verrukken, buitmaken, plunderen, roven, stropen, ontroven
English
Detailed Translations for charm from English to Dutch
charm:
-
the charm (power of attraction; allurement; delightfulness; loveliness; splendidness)
de aantrekkingskracht; de charme; de aanlokkelijkheid; de bekoring; de bekoorlijkheid; de gratie; de aantrekkelijkheid -
the charm (temptation; attraction)
de aantrekking -
the charm (temptation; vexation; allurement; enticement; affliction; fascination; lure; conquest; ordeal; trial; inroad)
de verleiding; seductie; de verovering; de verzoeking; de temptatie; de bekoring; de aanvechting; de verlokking -
the charm (fascination; enchantment; attractiveness; enticement; appeal; splendidness)
de aantrekkelijkheid; de fascinatie; de betovering; de aanlokkelijkheid; de bekoring; de bekoorlijkheid -
the charm
-
the charm (amiability; sweetness)
-
the charm (loveliness)
de innemendheid -
the charm
– An icon that is attached to an event and that is viewable in someone's calendar. Depending on the calendar view, a charm may appear next to an event title, or may be the only visual representation of an event on a calendar day. 1
-
to charm (dupe; catch)
-
to charm (fascinate; enchant; delight; allure)
-
to charm (make happy; delight; gladden; brighten; cheer; enchant; ravish; fascinate)
verheugd; verblijden; plezieren; in verrukking brengen; blij maken; verrukken-
verheugd verbe
-
in verrukking brengen verbe (breng in verrukking, brengt in verrukking, bracht in verrukking, brachten in verrukking, in verrukking gebracht)
-
Conjugations for charm:
present
- charm
- charm
- charms
- charm
- charm
- charm
simple past
- charmed
- charmed
- charmed
- charmed
- charmed
- charmed
present perfect
- have charmed
- have charmed
- has charmed
- have charmed
- have charmed
- have charmed
past continuous
- was charming
- were charming
- was charming
- were charming
- were charming
- were charming
future
- shall charm
- will charm
- will charm
- shall charm
- will charm
- will charm
continuous present
- am charming
- are charming
- is charming
- are charming
- are charming
- are charming
subjunctive
- be charmed
- be charmed
- be charmed
- be charmed
- be charmed
- be charmed
diverse
- charm!
- let's charm!
- charmed
- charming
1. I, 2. you, 3. he/she/it, 4. we, 5. you, 6. they
Translation Matrix for charm:
Related Words for "charm":
Synonyms for "charm":
Related Definitions for "charm":
Wiktionary Translations for charm:
charm
Cross Translation:
verb
charm
-
use a magical charm
-
seduce, entrance or fascinate
-
something with magic power
- charm → betovering; bezwering; ban
-
quality of inspiring delight or admiration
- charm → charme
-
trinket
- charm → bedeltje
verb
noun
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• charm | → charme | ↔ Charme — bezauberndes, gewinnendes Wesen |
• charm | → amulet | ↔ amulette — objet censé protéger par magie, protéger contre des sorts, éviter des malheurs; généralement, il faut pour cela le porter sur soi. |
• charm | → charme; sierlijkheid | ↔ charme — Ascendant physique ou sentimental |
• charm | → toverij | ↔ charme — Sort |
• charm | → betoveren | ↔ ensorceler — Traductions à trier suivant le sens |
• charm | → sierlijkheid; begunstiging; genadigheid; gunst | ↔ grâce — Ce qui plaît dans les attitudes, les manières, les discours. Un certain agrément, un certain charme indéfinissable. |
• charm | → bekoren; charmeren; in verrukking brengen; verrukken; buitmaken; plunderen; roven; stropen; ontroven | ↔ ravir — enlever de force, emporter avec violence. |