Summary
English to Dutch: more detail...
-
fool:
- in de maling nemen; voor de gek houden; foppen; te pakken nemen; beetnemen; beet nemen; wijsmaken; afzetten; in het ootje nemen
- sukkel; stommeling; minkukel; uilenbal; sufferd; uilskuiken; schapenkop; schaapskop; idioot; kalfskop; onnozelaar; rund; oen; stommerd; onnozele; druiloor; onnozele hals; sul; stommerik; gek; imbeciel; dwaas; pias; zottin; mallerd; zot; malloot; zwakzinnige; geschifte; achterlijke; waanzinnige; simpele ziel; dommerik; onbenul; onnozele kerel
-
Wiktionary:
- fool → in de maling nemen, bedriegen, bedotten, beetnemen, belazeren
- fool → dwaas, idioot, zot
- fool → domkop, dupe, idioot, schudde, oplichten, verschalken, doen geloven, voor de gek houden, zichzelf misleiden, beduvelen, nar, bedriegen, misleiden, op een dwaalspoor zetten, ontgoochelen, tegenvallen, teleurstellen, ezel, domoor
English
Detailed Translations for fool from English to Dutch
fool:
-
to fool (tease; vex; badger; swindle; trick; hoax; hoodwink)
in de maling nemen; voor de gek houden; foppen; te pakken nemen-
in de maling nemen verbe (neem in de maling, neemt in de maling, nam in de maling, namen in de maling, in de maling genomen)
-
voor de gek houden verbe
-
te pakken nemen verbe
-
-
to fool (pull someone's leg; take the micky out of)
-
to fool (make fun)
in de maling nemen; beet nemen-
in de maling nemen verbe (neem in de maling, neemt in de maling, nam in de maling, namen in de maling, in de maling genomen)
-
beet nemen verbe
-
-
to fool (deceive; kid)
-
to fool (cheat; trick)
-
to fool (pull someone's leg; take someone for a ride)
beetnemen; in het ootje nemen-
in het ootje nemen verbe (neem in het ooitje, neemt in het ooitje, nam in het ooitje, namen in het ooitje, in het ooitje genomen)
Conjugations for fool:
present
- fool
- fool
- fools
- fool
- fool
- fool
simple past
- fooled
- fooled
- fooled
- fooled
- fooled
- fooled
present perfect
- have fooled
- have fooled
- has fooled
- have fooled
- have fooled
- have fooled
past continuous
- was fooling
- were fooling
- was fooling
- were fooling
- were fooling
- were fooling
future
- shall fool
- will fool
- will fool
- shall fool
- will fool
- will fool
continuous present
- am fooling
- are fooling
- is fooling
- are fooling
- are fooling
- are fooling
subjunctive
- be fooled
- be fooled
- be fooled
- be fooled
- be fooled
- be fooled
diverse
- fool!
- let's fool!
- fooled
- fooling
1. I, 2. you, 3. he/she/it, 4. we, 5. you, 6. they
-
the fool (numbskull; nerd; nitwit; blockhead; meathead; fathead)
-
the fool (Simple Simon; numbskull; birdbrain; idiot; dunce; duffer; oaf; nitwit; rattle brain; rattle-brain; stupid; feather head; simpleton; fathead; fat head)
de schapenkop; de schaapskop; de idioot; de kalfskop; de sukkel; de onnozelaar; het rund; de stommeling; de oen; de stommerd; onnozele; de druiloor; onnozele hals; de sul; de stommerik -
the fool (imbecile; idiot)
-
the fool (nutcase; rattle-brain)
-
the fool (mentally disabled; lunatic; loony; buffoon; rattle-brain; idiot; nutcase; ass; madman; mad; daft; clown)
-
the fool (numbskull; simpleton; dumbo; idiot; rattle-brain; simple mind; silly man)
de idioot; simpele ziel; de dwaas; de dommerik; de onnozelaar; de onbenul; de achterlijke; onnozele kerel
Translation Matrix for fool:
Related Words for "fool":
Synonyms for "fool":
Related Definitions for "fool":
Wiktionary Translations for fool:
fool
Cross Translation:
verb
fool
-
to trick; to make a fool of someone
- fool → in de maling nemen; bedriegen
verb
-
iemand bedrieglijk in een waan brengen, gewoonlijk spelenderwijs
-
iemand een loer draaien, het slachtoffer van een streek maken
-
(overgankelijk) pejoratief|nld iemand met bedrog benadelen
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• fool | → domkop; dupe | ↔ Dummkopf — beleidigend: dummer Mensch |
• fool | → idioot | ↔ Idiot — beleidigend, abwertend: für einen vermeintlich dummen, wenig intelligenten, unwissenden Menschen |
• fool | → schudde | ↔ Schote — salopp: törichter, einfältiger Mensch |
• fool | → oplichten | ↔ betrügen — jemandem absichtlich und böswillig die Unwahrheit sagen |
• fool | → verschalken | ↔ verarschen — (transitiv); salopp: jemandem zu seinem eigenen Vorteil beziehungsweise zur allgemeinen Belustigung eine Unwahrheit erzählen, sich über jemanden lustig machen |
• fool | → doen geloven; voor de gek houden; zichzelf misleiden | ↔ accroire — Faire accroire quelque chose (à quelqu’un) : faire croire ce qui n’est pas vrai. |
• fool | → beduvelen | ↔ berner — (vieilli) Faire sauter quelqu'un sur une couverture par plaisanterie ou brimade (faire subir à quelqu’un la plaisanterie de la berne). |
• fool | → nar | ↔ fou — Bouffon au service d’une personnalité importante. |
• fool | → bedriegen; misleiden; op een dwaalspoor zetten; ontgoochelen; tegenvallen; teleurstellen | ↔ tromper — abuser de la confiance de quelqu’un. |
• fool | → ezel; domoor | ↔ âne — Personne stupide |