English

Detailed Translations for achieve from English to Dutch

achieve:

to achieve verbe (achieves, achieved, achieving)

  1. to achieve (achieve something; perform; succeed)
    presteren; een prestatie leveren
  2. to achieve (accomplish; bring about; attain)
    – to gain with effort 1
    totstandbrengen
    • totstandbrengen verbe (breng totstand, brengt totstand, bracht totstand, brachten totstand, totstandgebracht)

Conjugations for achieve:

present
  1. achieve
  2. achieve
  3. achieves
  4. achieve
  5. achieve
  6. achieve
simple past
  1. achieved
  2. achieved
  3. achieved
  4. achieved
  5. achieved
  6. achieved
present perfect
  1. have achieved
  2. have achieved
  3. has achieved
  4. have achieved
  5. have achieved
  6. have achieved
past continuous
  1. was achieving
  2. were achieving
  3. was achieving
  4. were achieving
  5. were achieving
  6. were achieving
future
  1. shall achieve
  2. will achieve
  3. will achieve
  4. shall achieve
  5. will achieve
  6. will achieve
continuous present
  1. am achieving
  2. are achieving
  3. is achieving
  4. are achieving
  5. are achieving
  6. are achieving
subjunctive
  1. be achieved
  2. be achieved
  3. be achieved
  4. be achieved
  5. be achieved
  6. be achieved
diverse
  1. achieve!
  2. let's achieve!
  3. achieved
  4. achieving
1. I, 2. you, 3. he/she/it, 4. we, 5. you, 6. they

Translation Matrix for achieve:

VerbRelated TranslationsOther Translations
een prestatie leveren achieve; achieve something; perform; succeed
presteren achieve; achieve something; perform; succeed
totstandbrengen accomplish; achieve; attain; bring about
- accomplish; attain; reach
OtherRelated TranslationsOther Translations
- accomplish; attain; perform

Related Words for "achieve":


Synonyms for "achieve":


Related Definitions for "achieve":

  1. to gain with effort1
    • she achieved her goal despite setbacks1

Wiktionary Translations for achieve:

achieve
verb
  1. to obtain, or gain as the result of exertion
  2. to carry out successfully; to accomplish
achieve
verb
  1. een bepaald doel verwezenlijken

Cross Translation:
FromToVia
achieve ontvangen erhalten — (transitiv) etwas bekommen
achieve bereiken erreichen — zu einem Ziel gelangen; seine Wünsche durchsetzen
achieve bereiken; behalen erzielen — etwas anvisiert (Angestrebtes) erreichen
achieve resulteren; uitkomen; volgen; voortkomen; voortspruiten; voortvloeien; belenden; grenzen aan; besturen; brengen; leiden; geleiden; voeren; uitgaan; uitlopen; uitstappen; uitstijgen; uittreden; bereiken; behalen; inhalen; reiken tot; leiden tot; uitdraaien op; uitlopen op aboutirtoucher par un bout.
achieve nakomen; naleven; uitvoeren; verrichten; vervullen; voltrekken accomplirachever entièrement.
achieve halen; inslaan; raken; teisteren; treffen; bereiken; behalen; inhalen; reiken tot atteindretoucher de loin au moyen d’un projectile.
achieve klaren; volbrengen; voltooien confectionnerexécuter jusqu’à complet achèvement.
achieve halen; inslaan; raken; teisteren; treffen; doorkomen; klaarspelen; slagen; slagen voor; bereiken; behalen; inhalen; reiken tot parvenir — Arriver à un point donné à la suite d’un déplacement. (Sens général)
achieve bewerkstelligen; realiseren; verwerkelijken; uitvoeren; nakomen; naleven; verrichten; vervullen; voltrekken; doorvoeren; tot stand brengen; verwezenlijken réaliser — construire

External Machine Translations:

Related Translations for achieve