Summary
English to Dutch:   more detail...
  1. advance:
  2. Wiktionary:


English

Detailed Translations for advancement from English to Dutch

advancement:


Translation Matrix for advancement:

NounRelated TranslationsOther Translations
- advance; forward motion; furtherance; onward motion; procession; progress; progression; promotion
OtherRelated TranslationsOther Translations
- furtherance; promotion

Related Words for "advancement":


Synonyms for "advancement":


Related Definitions for "advancement":

  1. gradual improvement or growth or development1
    • advancement of knowledge1
  2. the act of moving forward (as toward a goal)1
  3. encouragement of the progress or growth or acceptance of something1

Wiktionary Translations for advancement:

advancement
noun
  1. state of being advanced

Cross Translation:
FromToVia
advancement bevordering; promotie; versnelling; spurt avancementprogrès en quelque matière que ce soit.

advance:

to advance verbe (advances, advanced, advancing)

  1. to advance (forward)
    naar voren plaatsen; vroeger uitvoeren dan gepland; vervroegen
  2. to advance
    voorschieten
    • voorschieten verbe (schiet voor, schoot voor, schoten voor, voorgeschoten)
  3. to advance (promote; go ahead)
    bevorderen; promoveren
    • bevorderen verbe (bevorder, bevordert, bevorderde, bevorderden, bevorderd)
    • promoveren verbe (promoveer, promoveert, promoveerde, promoveerden, gepromoveerd)
  4. to advance (approach)
    tegemoetkomen; toenaderen; naderen
    • tegemoetkomen verbe (kom tegemoet, komt tegemoet, kwam tegemoet, kwamen tegemoet, tegemoet gekomen)
    • toenaderen verbe (nader toe, nadert toe, naderde toe, naderden toe, toegenaderd)
    • naderen verbe (nader, nadert, naderde, naderden, genaderd)
  5. to advance (promote; help; push)
    promoten; avanceren; helpen
    • promoten verbe (promoot, promootte, promootten, gepromoot)
    • avanceren verbe (avanceer, avanceert, avanceerde, avanceerden, geavanceerd)
    • helpen verbe (help, helpt, hielp, hielpen, geholpen)
  6. to advance (push forward; move up; slide in front)
    opschuiven; voorschuiven; duwen; vooruitschuiven
    • opschuiven verbe (schuif op, schuift op, schoof op, schoven op, opgeschoven)
    • voorschuiven verbe
    • duwen verbe (duw, duwt, duwde, duwden, geduwd)
    • vooruitschuiven verbe (schuif vooruit, schuift vooruit, schoof vooruit, schoven vooruit, vooruitgeschoven)
  7. to advance (march on; go onward)
    oprukken; opmarcheren
    • oprukken verbe (ruk op, rukt op, rukte op, rukten op, opgerukt)
    • opmarcheren verbe (marcheer op, marcheert op, marcheerde op, marcheerden op, opgemarcheerd)
  8. to advance (go forward)
  9. to advance (to get promoted; ascend; rise; climb)
    hogerop komen; bevorderd worden; zich opwerken
    • hogerop komen verbe (kom hogerop, komt hogerop, kwam hogerop, kwamen hogerop, hogerop gekomen)
    • bevorderd worden verbe (word bevorderd, wordt bevorderd, werd bevorderd, werden bevorderd, bevorderd geworden)

Conjugations for advance:

present
  1. advance
  2. advance
  3. advances
  4. advance
  5. advance
  6. advance
simple past
  1. advanced
  2. advanced
  3. advanced
  4. advanced
  5. advanced
  6. advanced
present perfect
  1. have advanced
  2. have advanced
  3. has advanced
  4. have advanced
  5. have advanced
  6. have advanced
past continuous
  1. was advancing
  2. were advancing
  3. was advancing
  4. were advancing
  5. were advancing
  6. were advancing
future
  1. shall advance
  2. will advance
  3. will advance
  4. shall advance
  5. will advance
  6. will advance
continuous present
  1. am advancing
  2. are advancing
  3. is advancing
  4. are advancing
  5. are advancing
  6. are advancing
subjunctive
  1. be advanced
  2. be advanced
  3. be advanced
  4. be advanced
  5. be advanced
  6. be advanced
diverse
  1. advance!
  2. let's advance!
  3. advanced
  4. advancing
1. I, 2. you, 3. he/she/it, 4. we, 5. you, 6. they

advance [the ~] nom

  1. the advance (advanced money)
    het voorschot
  2. the advance (march; military walking)
    de opmars; de voortgang
  3. the advance (approach)
    de avance; de toenadering
  4. the advance (approach)
    de aantocht
  5. the advance (rising; boom)
    de rijzing
  6. the advance

Translation Matrix for advance:

NounRelated TranslationsOther Translations
aantocht advance; approach
avance advance; approach
bevorderen cultivating; improvements; stimulations
duwen bumping; punching; thumping
naderen approach
opmars advance; march; military walking
oprukken push forward
rijzing advance; boom; rising
tegemoetkomen approach
toenadering advance; approach
voorschot advance; advanced money
voortgang advance; march; military walking ascent; increase; progress; progression
- advancement; approach; betterment; cash advance; feeler; forward motion; improvement; onward motion; overture; procession; progress; progression; rise
VerbRelated TranslationsOther Translations
avanceren advance; help; promote; push go on
bevorderd worden advance; ascend; climb; rise; to get promoted
bevorderen advance; go ahead; promote
duwen advance; move up; push forward; slide in front give a push; push; push along; push on
helpen advance; help; promote; push aid; assist; attend; back; back up; be attentive; be charitable to; be helpful; do good; extend the hand; help; make oneself useful; prop up; second
hogerop komen advance; ascend; climb; rise; to get promoted
naar voren plaatsen advance; forward
naderen advance; approach approach; come closer; come near; fly at
opmarcheren advance; go onward; march on
oprukken advance; go onward; march on
opschuiven advance; move up; push forward; slide in front move over; postpone; put off
promoten advance; help; promote; push
promoveren advance; go ahead; promote
tegemoetkomen advance; approach concede to; make concessions to
toenaderen advance; approach approach
vervroegen advance; forward
voorschieten advance
voorschuiven advance; move up; push forward; slide in front favor; favour; give preference; slide in front
vooruitschuiven advance; move up; push forward; slide in front
voorwaarts gaan advance; go forward
vroeger uitvoeren dan gepland advance; forward
zich opwerken advance; ascend; climb; rise; to get promoted
- boost; bring forward; come along; come on; elevate; encourage; further; gain; gain ground; get ahead; get along; get on; go on; kick upstairs; make headway; march on; move on; pass on; progress; promote; pull ahead; raise; set ahead; shape up; supercharge; throw out; upgrade; win
AdjectiveRelated TranslationsOther Translations
- advanced; beforehand; in advance
OtherRelated TranslationsOther Translations
kasvoorschot advance
- advancing; approach; approaching; elder hand; mention; progress; put forward; set forth; state; strain

Related Words for "advance":


Synonyms for "advance":


Antonyms for "advance":


Related Definitions for "advance":

  1. situated ahead or going before1
    • an advance party1
  2. being ahead of time or need1
    • gave advance warning1
  3. the act of moving forward (as toward a goal)1
  4. increase in price or value1
    • the news caused a general advance on the stock market1
  5. a tentative suggestion designed to elicit the reactions of others1
    • she rejected his advances1
  6. a change for the better; progress in development1
  7. a movement forward1
  8. an amount paid before it is earned1
  9. rise in rate or price1
  10. develop in a positive way1
  11. increase or raise1
  12. develop further1
    • We are advancing technology every day1
  13. bring forward for consideration or acceptance1
    • advance an argument1
  14. obtain advantages, such as points, etc.1
  15. move forward, also in the metaphorical sense1
  16. cause to move forward1
  17. move forward1
    • we have to advance clocks and watches when we travel eastward1
  18. pay in advance1
    • Can you advance me some money?1
  19. give a promotion to or assign to a higher position1
    • Women tend not to advance in the major law firms1
  20. contribute to the progress or growth of1

Wiktionary Translations for advance:

advance
noun
  1. opening approach
  2. amount of money
  3. forward move
verb
  1. to move forwards, to approach
  2. to make earlier, as an event or date; to hasten
  3. to furnish, as money or other value, before it becomes due
advance
verb
  1. geleidelijk verder verlopen
  2. vorderingen maken op weg naar iets
  3. een betere positie krijgen
  4. naar voren zetten
  5. vooruitgang boeken
noun
  1. vooruitgang, progressie

Cross Translation:
FromToVia
advance bevorderen voranbringen — (transitiv) etwas einem Ziel näher bringen, etwas vorwärts bringen
advance voorschieten vorschießen — einen Geldbetrag im Voraus geben
advance helpen; baten; bijstaan; ter zijde staan; assisteren aiderfaciliter l’accomplissement d’une action.
advance voorsprong; vooruitspoelen; voorbaat avance — Fait d’avancer.
advance bevordering; promotie; versnelling; spurt avancementprogrès en quelque matière que ce soit.
advance opschieten; veld winnen; vlotten; vooruitgaan; vorderen; voorgaan; voorlopen; avanceren; in rang opklimmen; overgaan; oprukken; promotie maken; voorafgaan; voor zijn; voorwaarts gaan avancerpousser en avant, porter en avant.
advance doen zwellen; oppompen; verhogen hausserrendre plus haut, mettre dans une situation plus haute, élever.
advance een wenk geven; influisteren; opperen; suggereren; bepraten; overhalen; overreden; te denken geven; bezielen; inboezemen; inspireren; inademen; ophalen; inblazen inspirerfaire pénétrer artificiellement de l’air dans les poumons.
advance aanbieding; bod; aanbod; voorslag; voorstel; presentatie; uitvoering; voorstelling; optreden; offerte offreaction d’offrir.
advance dringen; haasten; jachten; tot haast aanzetten; urgent zijn; drukken; knellen; persen; pressen; aandrukken; aandringen; accelereren; bespoedigen; verhaasten; versnellen presserexercer une pression, serrer plus ou moins fort.
advance opschieten; veld winnen; vlotten; vooruitgaan; vorderen progresser — Faire des progrès.
advance ontplooien; ontwarren; ontwikkelen promouvoirélever à quelque grade, à quelque dignité d’un rang supérieur.
advance accelereren; bespoedigen; verhaasten; versnellen; afgooien; afwerpen; uitgooien précipiterjeter, faire tomber d’un lieu élevé.
advance verleden; voorafgaand; voorgaand; vorig; vroeger précédent — Qui précéder, qui est immédiatement avant, en parlant ordinairement par rapport au temps.
advance lenen prêter — Fournir une chose sous condition que celui qui la reçoit la rendra. (Sens général).
advance poging; moeite; demarche; stap; diplomatieke stap requête — Demande écrite ou verbale (sens générale)
advance inschrijving; intekening; vooruitbetaling; verschot; voorschot souscriptionsignature qu’on mettre au-dessous d’un acte pour l’approuver.