Interglot - "coaster" translated from English to Dutch

Summary

English to Dutch: more detail...

coaster:
- mat; matje; onderlegger; onderzetter; placemat; tafelmatje; bierviltje; kelkenbakje; kustvaarder
Wiktionary:
- coaster → bierviltje, kustvaarder

English

Detailed Translations for coaster from English to Dutch

the coaster (mat; table-mat; stand)
de mat; het matje; de onderlegger; de onderzetter; de placemat; het tafelmatje
- mat [de ~ (m)] nom
- matje [het ~] nom
- onderlegger [de ~ (m)] nom
- onderzetter [de ~ (m)] nom
- placemat [de ~] nom
- tafelmatje [het ~] nom
the coaster (beer mat)
het bierviltje
- bierviltje [het ~] nom
the coaster (mat)
het kelkenbakje; de onderzetter
- kelkenbakje [het ~] nom
- onderzetter [de ~ (m)] nom
the coaster (coasting-vessel)
de kustvaarder
- kustvaarder [de ~ (m)] nom

Noun	Related Translations	Other Translations
bierviltje	beer mat; coaster
kelkenbakje	coaster; mat
kustvaarder	coaster; coasting-vessel
mat	coaster; mat; stand; table-mat	door-mat; grass; grassed surface; rush-bottom
matje	coaster; mat; stand; table-mat
onderlegger	coaster; mat; stand; table-mat
onderzetter	coaster; mat; stand; table-mat
placemat	coaster; mat; stand; table-mat
tafelmatje	coaster; mat; stand; table-mat
Adjective	Related Translations	Other Translations
mat		dopey; dozy; drained; drowsy; dull; dusted; frosted; languid; listless; mat; matt; matted; mindless; misty; muzzy; powdered; sleepy; soporific; staggered; stupefied; tired; washed out; weary

a covering (plate or mat) that protects the surface of a table (i.e., from the condensation on a cold glass or bottle)¹
someone who coasts¹
a resident of a coastal area¹

coaster

noun

coaster

noun

een vrij klein handelsschip bedoeld voor de zeevaart in de kustwateren
- kustvaarder → coaster