English

Detailed Translations for explaining from English to Dutch

explaining:

explaining [the ~] nom

  1. the explaining (clarification; explanation; elucidation; )
    de verduidelijking; de uitleg; de opheldering; de toelichting; de verklaring; de uiteenzetting

Translation Matrix for explaining:

NounRelated TranslationsOther Translations
opheldering clarification; clearing; communication; elucidation; enlightenment; explaining; explanation; information; notice announcement; notification; statement
toelichting clarification; clearing; communication; elucidation; enlightenment; explaining; explanation; information; notice annex; announcement; appendix; commentary; enclosure; explanation; inset; notification; statement; supplement
uiteenzetting clarification; clearing; communication; elucidation; enlightenment; explaining; explanation; information; notice
uitleg clarification; clearing; communication; elucidation; enlightenment; explaining; explanation; information; notice briefing; elucidation; explanation; guidebook; handbook; instruction; instruction book; interpretation; manual; reading; version
verduidelijking clarification; clearing; communication; elucidation; enlightenment; explaining; explanation; information; notice
verklaring clarification; clearing; communication; elucidation; enlightenment; explaining; explanation; information; notice announcement; charge; declaration; elucidation; explanation; interpretation; notification; reading; report; statement; testimony; version

Related Words for "explaining":


explain:

to explain verbe (explains, explained, explaining)

  1. to explain (make explicit; make clear)
    uitleggen; verduidelijken; uiteenzetten; ontvouwen
    • uitleggen verbe (leg uit, legt uit, legde uit, legden uit, uitgelegd)
    • verduidelijken verbe (verduidelijk, verduidelijkt, verduidelijkte, verduidelijkten, verduidelijkt)
    • uiteenzetten verbe (zet uiteen, zette uiteen, zetten uiteen, uiteengezet)
    • ontvouwen verbe (ontvouw, ontvouwt, ontvouwde, ontvouwden, ontvouwd)
  2. to explain (elucidate; clarify; exemplify; )
    verklaren; toelichten; ophelderen; verduidelijken; verhelderen; belichten; accentueren; opklaren
    • verklaren verbe (verklaar, verklaart, verklaarde, verklaarden, verklaard)
    • toelichten verbe (licht toe, lichtte toe, lichtten toe, toegelicht)
    • ophelderen verbe (helder op, heldert op, helderde op, helderden op, opgehelderd)
    • verduidelijken verbe (verduidelijk, verduidelijkt, verduidelijkte, verduidelijkten, verduidelijkt)
    • verhelderen verbe (verhelder, verheldert, verhelderde, verhelderden, verhelderd)
    • belichten verbe (belicht, belichtte, belichtten, belicht)
    • accentueren verbe (accentueer, accentueert, accentueerde, accentueerden, geaccentueerd)
    • opklaren verbe (klaar op, klaart op, klaarde op, klaarden op, opgeklaard)
  3. to explain
    duiden
    • duiden verbe (duid, duidt, duidde, duidden, geduid)
  4. to explain (tell; say; expound; )
    zeggen; vertellen; uiteenzetten; verhalen; mededelen
    • zeggen verbe (zeg, zeg/zegt, zegt, zei, zeiden, gezegd)
    • vertellen verbe (vertel, vertelt, vertelde, vertelden, verteld)
    • uiteenzetten verbe (zet uiteen, zette uiteen, zetten uiteen, uiteengezet)
    • verhalen verbe (verhaal, verhaalt, verhaalde, verhaalden, verhaald)
    • mededelen verbe (deel mede, deelt mede, deelde mede, deelden mede, medegedeeld)
    beschrijven
    – precies vertellen hoe het eruitziet of hoe het ging 1
    • beschrijven verbe (beschrijf, beschrijft, beschreef, beschrijfden, beschreven)
      • de nieuwslezer beschreef de gebeurtenissen1
  5. to explain (instruct; inform; brief; )
    inlichten; voorlichten; onderrichten

Conjugations for explain:

present
  1. explain
  2. explain
  3. explains
  4. explain
  5. explain
  6. explain
simple past
  1. explained
  2. explained
  3. explained
  4. explained
  5. explained
  6. explained
present perfect
  1. have explained
  2. have explained
  3. has explained
  4. have explained
  5. have explained
  6. have explained
past continuous
  1. was explaining
  2. were explaining
  3. was explaining
  4. were explaining
  5. were explaining
  6. were explaining
future
  1. shall explain
  2. will explain
  3. will explain
  4. shall explain
  5. will explain
  6. will explain
continuous present
  1. am explaining
  2. are explaining
  3. is explaining
  4. are explaining
  5. are explaining
  6. are explaining
subjunctive
  1. be explained
  2. be explained
  3. be explained
  4. be explained
  5. be explained
  6. be explained
diverse
  1. explain!
  2. let's explain!
  3. explained
  4. explaining
1. I, 2. you, 3. he/she/it, 4. we, 5. you, 6. they

Translation Matrix for explain:

VerbRelated TranslationsOther Translations
accentueren clarify; elucidate; exemplify; explain; expound; illustrate; throw light on emphasise; emphasize; tear; underline; urge on
belichten clarify; elucidate; exemplify; explain; expound; illustrate; throw light on clarify; enlighten; light out; spotlight; throw light upon
beschrijven cover; define; depict; describe; explain; expound; recount; report; say; tell describe; outline; reproduce; sketch
duiden explain
inlichten brief; explain; inform; instruct; learn; prepare; teach; train inform; make known; notify; send word
mededelen cover; define; depict; describe; explain; expound; recount; report; say; tell
onderrichten brief; explain; inform; instruct; learn; prepare; teach; train instruct; prepare; teach; train
ontvouwen explain; make clear; make explicit fold open; fold out; spread out; unfold
ophelderen clarify; elucidate; exemplify; explain; expound; illustrate; throw light on make something accessible; make something clear
opklaren clarify; elucidate; exemplify; explain; expound; illustrate; throw light on brighten; clarify; clear up; enlighten; make something accessible; make something clear
toelichten clarify; elucidate; exemplify; explain; expound; illustrate; throw light on clarify; make something accessible; make something clear
uiteenzetten cover; define; depict; describe; explain; expound; make clear; make explicit; recount; report; say; tell clarify; place apart; put apart
uitleggen explain; make clear; make explicit clarify; make something accessible; make something clear
verduidelijken clarify; elucidate; exemplify; explain; expound; illustrate; make clear; make explicit; throw light on clarify
verhalen cover; define; depict; describe; explain; expound; recount; report; say; tell narrate; report; tell
verhelderen clarify; elucidate; exemplify; explain; expound; illustrate; throw light on
verklaren clarify; elucidate; exemplify; explain; expound; illustrate; throw light on do as if; feign; make something accessible; make something clear; pretend; sham
vertellen cover; define; depict; describe; explain; expound; recount; report; say; tell bring something up; narrate; report; tell; ventilate
voorlichten brief; explain; inform; instruct; learn; prepare; teach; train
zeggen cover; define; depict; describe; explain; expound; recount; report; say; tell bring something up; call attention to; indicate; inform; instil; instill; make known; point out; tell; ventilate
- excuse; explicate
OtherRelated TranslationsOther Translations
- elucidate; make clear

Related Words for "explain":


Synonyms for "explain":


Related Definitions for "explain":

  1. serve as a reason or cause or justification of2
    • Her recent divorce may explain her reluctance to date again2
  2. make plain and comprehensible2
    • He explained the laws of physics to his students2
  3. define2
    • The committee explained their plan for fund-raising to the Dean2

Wiktionary Translations for explain:

explain
verb
  1. excuse
  2. report
explain
verb
  1. duidelijkheid scheppen in iets
  2. verduidelijken
  3. een verklarende uitleg van iets geven
  4. iets doen begrijpen
  5. duidelijker maken
  6. duidelijk maken

Cross Translation:
FromToVia
explain uitleggen; uit de doeken doen erklären(transitiv) jemandem etwas lehrend beschreiben, erläutern, verlautbaren; auf eine Ursache zurückführen
explain toelichten erläutern — etwas lehrend umschreiben
explain uitleggen; afwikkelen; ontrollen; uitrollen; beduiden; duidelijk maken; verhelderen; verklaren; toelichten; uiteenzetten expliquerrendre clair.

Related Translations for explaining