Summary
English to Dutch: more detail...
- hasten:
-
Wiktionary:
- hasten → vervroegen, bespoedigen, verhaasten, haasten
- hasten → met spoed verzenden, terugzetten, verhaasten, vervroegen, accelereren, bespoedigen, versnellen, dringen, haasten, jachten, tot haast aanzetten, urgent zijn, drukken, knellen, persen, pressen, aandrukken, aandringen, afgooien, afwerpen, uitgooien
English
Detailed Translations for hasten from English to Dutch
hasten:
-
to hasten (accelerate; speed up; quicken)
-
to hasten (hurry; rush; hurry up)
zich haasten; opschieten; jagen; snellen; zich spoeden; vliegen; spoeden; jachten; reppen; jakkeren; ijlen-
zich haasten verbe
-
zich spoeden verbe
-
reppen verbe
-
-
to hasten (rush; hurry; move it)
-
to hasten (rush; hurry; speed up; haste)
-
to hasten (get a move on; hurry; rush)
tempo maken-
tempo maken verbe
-
Conjugations for hasten:
present
- hasten
- hasten
- hastens
- hasten
- hasten
- hasten
simple past
- hastened
- hastened
- hastened
- hastened
- hastened
- hastened
present perfect
- have hastened
- have hastened
- has hastened
- have hastened
- have hastened
- have hastened
past continuous
- was hastening
- were hastening
- was hastening
- were hastening
- were hastening
- were hastening
future
- shall hasten
- will hasten
- will hasten
- shall hasten
- will hasten
- will hasten
continuous present
- am hastening
- are hastening
- is hastening
- are hastening
- are hastening
- are hastening
subjunctive
- be hastened
- be hastened
- be hastened
- be hastened
- be hastened
- be hastened
diverse
- hasten!
- let's hasten!
- hastened
- hastening
1. I, 2. you, 3. he/she/it, 4. we, 5. you, 6. they
Translation Matrix for hasten:
Related Words for "hasten":
Synonyms for "hasten":
Antonyms for "hasten":
Related Definitions for "hasten":
Wiktionary Translations for hasten:
hasten
Cross Translation:
verb
-
to cause a scheduled event to happen earlier
- hasten → vervroegen
-
to make someone/something speed up
- hasten → bespoedigen; verhaasten
-
to move in a quick fashion
- hasten → haasten
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• hasten | → met spoed verzenden | ↔ dépêcher — Se hâter (Sens général) |
• hasten | → terugzetten; verhaasten; vervroegen; accelereren; bespoedigen; versnellen | ↔ hâter — Faire avancer vite, accélérer. |
• hasten | → dringen; haasten; jachten; tot haast aanzetten; urgent zijn; drukken; knellen; persen; pressen; aandrukken; aandringen; accelereren; bespoedigen; verhaasten; versnellen | ↔ presser — exercer une pression, serrer plus ou moins fort. |
• hasten | → accelereren; bespoedigen; verhaasten; versnellen; afgooien; afwerpen; uitgooien | ↔ précipiter — jeter, faire tomber d’un lieu élevé. |