Summary
English to Dutch: more detail...
- stem:
-
Wiktionary:
- stem → stam, stengel, steel, grondwoord, halm
- stem → stoppen, hinderen, stelpen
- stem → doorhalen, doorstrepen, een streep halen door, schrappen, afdammen, afsluiten, belemmeren, stuwen, versperren, remmen, afremmen, afstammen, het gevolg zijn van, ontspruiten, voortkomen, staart, halm, steel, stengel, stam, wortel, radix, buis, kanaal, loop, pijp, roer
English
Detailed Translations for stem from English to Dutch
stem:
-
to stem (stop; bring to a halt; put to a stop; halt; bring to a standstill)
ophouden; stopzetten; remmen; tegenhouden; halt houden; tot staan brengen-
tot staan brengen verbe (breng tot staan, brengt tot staan, bracht tot staan, brachten tot staan, tot staan gebracht)
-
to stem (thwart; hinder; oppose; sabotage; prevent; cross; upset; stop)
Conjugations for stem:
present
- stem
- stem
- stems
- stem
- stem
- stem
simple past
- stemmed
- stemmed
- stemmed
- stemmed
- stemmed
- stemmed
present perfect
- have stemmed
- have stemmed
- has stemmed
- have stemmed
- have stemmed
- have stemmed
past continuous
- was stemming
- were stemming
- was stemming
- were stemming
- were stemming
- were stemming
future
- shall stem
- will stem
- will stem
- shall stem
- will stem
- will stem
continuous present
- am stemming
- are stemming
- is stemming
- are stemming
- are stemming
- are stemming
subjunctive
- be stemmed
- be stemmed
- be stemmed
- be stemmed
- be stemmed
- be stemmed
diverse
- stem!
- let's stem!
- stemmed
- stemming
1. I, 2. you, 3. he/she/it, 4. we, 5. you, 6. they
Translation Matrix for stem:
Related Words for "stem":
Synonyms for "stem":
Related Definitions for "stem":
Wiktionary Translations for stem:
stem
Cross Translation:
noun
stem
-
botany: above-ground stalk of a vascular plant
-
linguistics: main part of a word
- stem → stam; grondwoord
noun
-
plantkunde|nld grasstengel of graanstengel
-
taalkunde|nld een onvervoegde of onverbogen woordvorm
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• stem | → doorhalen; doorstrepen; een streep halen door; schrappen; afdammen; afsluiten; belemmeren; stuwen; versperren | ↔ barrer — fermer avec une barre par-derrière. |
• stem | → remmen; afremmen | ↔ freiner — retenir, ralentir, arrêter à l’aide d’un frein. |
• stem | → afstammen; het gevolg zijn van; ontspruiten; voortkomen | ↔ provenir — procéder, venir, dériver, résulter. |
• stem | → staart; halm; steel; stengel | ↔ queue — à trier |
• stem | → stam; wortel; radix | ↔ racine — (botanique) Partie souterraine d’un végétal qui lui permet de puiser dans le sol les éléments nécessaires à sa nutrition (eau, sels minéraux) et d’assurer sa fixation à son support. |
• stem | → halm; stengel | ↔ tige — partie d’une plante qui sort de terre |
• stem | → buis; kanaal; loop; pijp; roer; steel | ↔ tube — Tuyau. |