Home ->Dictionaries ->English/Dutch ->Translate support

Translate support from English to Dutch

Summary
English to Dutch:   more detail...
  1. support:
  2. Wiktionary:

English

Detailed Translations for support from English to Dutch

support:

to support verbe (supports, supported, supporting)

  1. to support (prop; shore; prop up)
    ondersteunen; steunen; stutten; schoren; dragen; schragen
    • ondersteunen verbe (ondersteun, ondersteunt, ondersteunde, ondersteunden, ondersteund)
    • steunen verbe (steun, steunt, steunde, steunden, gesteund)
    • stutten verbe (stut, stutte, stutten, gestut)
    • schoren verbe (schoor, schoort, schoorde, schoorden, geschoord)
    • dragen verbe (draag, draagt, droeg, droegen, gedragen)
    • schragen verbe (schraag, schraagt, schraagde, schraagden, geschraagd)
  2. to support (shore; carry along; carry)
    ondersteunen; steunen; rugsteunen
    • ondersteunen verbe (ondersteun, ondersteunt, ondersteunde, ondersteunden, ondersteund)
    • steunen verbe (steun, steunt, steunde, steunden, gesteund)
    • rugsteunen verbe
  3. to support (ratify; confirm; validate; )
    goedkeuren; bevestigen; bekrachtigen; homologeren; bezegelen
    • goedkeuren verbe (keur goed, keurt goed, keurde goed, keurden goed, goedgekeurd)
    • bevestigen verbe (bevestig, bevestigt, bevestigde, bevestigden, bevestigd)
    • bekrachtigen verbe (bekrachtig, bekrachtigt, bekrachtigde, bekrachtigden, bekrachtigd)
    • homologeren verbe (homologeer, homologeert, homologeerde, homologeerden, gehomologeerd)
    • bezegelen verbe (bezegel, bezegelt, bezegelde, bezegelden, bezegeld)
  4. to support (aid someone financially; maintain; provide for; back someone)
    financieel steunen; onderhouden
  5. to support (maintain; keep up; provide for)
    in stand houden; onderhouden; behouden
    • in stand houden verbe (houd in stand, houdt in stand, hield in stand, hielden in stand, in stand gehouden)
    • onderhouden verbe (onderhoud, onderhoudt, onderhield, onderhielden, onderhouden)
    • behouden verbe (behoud, behoudt, behield, behielden, behouden)
  6. to support (stimulate; encourage; arouse; )
    aanmoedigen; activeren; opwekken; oppeppen; stimuleren; bezielen
    • aanmoedigen verbe (moedig aan, moedigt aan, moedigde aan, moedigden aan, aangemoedigd)
    • activeren verbe (activeer, activeert, activeerde, activeerden, geactiveerd)
    • opwekken verbe (wek op, wekt op, wekte op, wekten op, opgewekt)
    • oppeppen verbe (pep op, pept op, pepte op, pepten op, opgepept)
    • stimuleren verbe (stimuleer, stimuleert, stimuleerde, stimuleerden, gestimuleerd)
    • bezielen verbe (beziel, bezielt, bezielde, bezielden, bezield)
  7. to support (take the view; be of the opinion)
    van mening zijn; voorstaan
    • van mening zijn verbe (ben van mening, bent van mening, was van mening, waren van mening, van mening geweest)
    • voorstaan verbe (sta voor, staat voor, stond voor, stonden voor, voorgestaan)
  8. to support (back up; approve; agree; shore)
    instemmen; rugsteunen; bijvallen; steunen
    • instemmen verbe (stem in, stemt in, stemde in, stemden in, ingestemd)
    • rugsteunen verbe
    • bijvallen verbe (val bij, valt bij, viel bij, vielen bij, bijgevallen)
    • steunen verbe (steun, steunt, steunde, steunden, gesteund)
  9. to support (finance; back)
    financieren
    • financieren verbe (financier, financiert, financierde, financierden, gefinancierd)
  10. to support (help; lend a hand; give a hand)
    meehelpen; bijspringen
    • meehelpen verbe (help mee, helpt mee, hielp mee, hielpen mee, meegeholpen)
    • bijspringen verbe (spring bij, springt bij, sprong bij, sprongen bij, bijgesprongen)
  11. to support (underpin)
    stutten; schragen; met palen stutten
    • stutten verbe (stut, stutte, stutten, gestut)
    • schragen verbe (schraag, schraagt, schraagde, schraagden, geschraagd)
    • met palen stutten verbe (stut met palen, stutte met palen, stutten met palen, met palen gestut)

Conjugations for support:

present
  1. support
  2. support
  3. supports
  4. support
  5. support
  6. support
simple past
  1. supported
  2. supported
  3. supported
  4. supported
  5. supported
  6. supported
present perfect
  1. have supported
  2. have supported
  3. has supported
  4. have supported
  5. have supported
  6. have supported
past continuous
  1. was supporting
  2. were supporting
  3. was supporting
  4. were supporting
  5. were supporting
  6. were supporting
future
  1. shall support
  2. will support
  3. will support
  4. shall support
  5. will support
  6. will support
continuous present
  1. am supporting
  2. are supporting
  3. is supporting
  4. are supporting
  5. are supporting
  6. are supporting
subjunctive
  1. be supported
  2. be supported
  3. be supported
  4. be supported
  5. be supported
  6. be supported
diverse
  1. support!
  2. let's support!
  5. supported
  6. supporting
1. I, 2. you, 3. he/she/it, 4. we, 5. you, 6. they

support [the ~] nom

  1. the support
    de ondersteuning; de steun; de houvast
  2. the support
    de ondersteuning; de steun
  3. the support (assistance; welfare; social security; relief)
    de ondersteuning; de bijstand
  4. the support (assistance; help)
    de medewerking; de assistentie
  5. the support (assistance; aid; help)
    de ondersteuning; het support; de steun
  6. the support (chassis; stand; leg)
    de voet; het onderstel; de staander; de poot
  7. the support (maintenance)
    het onderhoud; onderhoudsgeld; de voedsel; de kost
  8. the support (socle; stand; tripod; pillar; column)
    de sokkel; de voetstuk; zuilvoet
  9. the support (favour; service; grace; )
    de gunst; de dienst
  10. the support (motivation; encouragement; stimulation)
    aanmoedigen; stimuleren; aanvuren; toejuichen
  11. the support (encouragement; stimulation; encouraging; )
    de steun; de aanmoediging; de opwekking; aansporen; de aansporing; de stimulans
  12. the support (buttress)
    de stut
    • stut [de ~ (m)] nom
  13. the support (buttress)
    de schraagpijler
  14. the support (adhere to; be attached to)
    aanhangen
  15. the support (tripod; stand)
    de driepoot
  16. the support (aid; help; assistance)
    het dienstbetoon; het hulpbetoon
  17. the support (backing)
    de rugsteun
  18. the support (supporting beam; joist; prop; buttress)
    de steunbalk; de stutbalk; schuinse steunbalk; de schoorbalk
  19. the support (substantiating)
    de onderbouwing
  20. the support
    – The activities and actions performed by customer service representatives to assist customers. 1
    de ondersteuning

Translation Matrix for support:

NounRelated TranslationsOther Translations
aanhangen adhere to; be attached to; support
aanmoedigen encouragement; motivation; stimulation; support encouraging; impelling; inciting; stimulation; turning on
aanmoediging cheers; encouragement; encouraging; help; putting on; stay; stimulation; support; switching on; turning on; turning up; urging; urging on impulse; incitement; stimulant; stimulation; stimulus; thrill
aansporen cheers; encouragement; encouraging; help; putting on; stay; stimulation; support; switching on; turning on; turning up; urging; urging on encouraging; impelling; inciting; stimulation; turning on
aansporing cheers; encouragement; encouraging; help; putting on; stay; stimulation; support; switching on; turning on; turning up; urging; urging on impulse; incitement; stimulant; stimulation; stimulus; thrill
aanvuren encouragement; motivation; stimulation; support
assistentie assistance; help; support aid; assistance; assisted service; help; helpfulness; provision of services; relief; services
bijstand assistance; relief; social security; support; welfare aid; assistance; help; helpfulness; relief; social assistance; social security; supplementary benefit; welfare
dienst boon; favor; favour; goodwill; grace; mass; patronage; service; support Mass; complaisance; compliance; courtesy; institution; kindness; mass; military service; modesty; national service; service; subservience; worship
dienstbetoon aid; assistance; help; support
driepoot stand; support; tripod
gunst boon; favor; favour; goodwill; grace; mass; patronage; service; support
homologeren homologate
houvast support
hulpbetoon aid; assistance; help; support aid; assistance; help; helpfulness; relief
instemmen approving; assenting
kost maintenance; support cost; expenses; feeding; food; nourishment; nutrition
medewerking assistance; help; support co-operation
onderbouwing substantiating; support
onderhoud maintenance; support conversation; dialogue; interview; keep up; maintenance; talk; upkeep
onderhoudsgeld maintenance; support
onderstel chassis; leg; stand; support bogie; chassis; landing gear; undercarriage
ondersteuning aid; assistance; help; relief; social security; support; welfare aid; assistance; help; social assistance
opwekken arousing; awaking; instigation
opwekking cheers; encouragement; encouraging; help; putting on; stay; stimulation; support; switching on; turning on; turning up; urging; urging on impulse; incentive; incitement; stimulant; stimulation; stimulus; thrill
poot chassis; leg; stand; support faggot; fagot; foot; gay; hand; leg; palm; paw; queer; sissy
rugsteun backing; support
schoorbalk buttress; joist; prop; support; supporting beam
schraagpijler buttress; support
schuinse steunbalk buttress; joist; prop; support; supporting beam
sokkel column; pillar; socle; stand; support; tripod
staander chassis; leg; stand; support
steun aid; assistance; cheers; encouragement; encouraging; help; putting on; stay; stimulation; support; switching on; turning on; turning up; urging; urging on aid; anchor; assistance; crutch; help; mainstay; social assistance
steunbalk buttress; joist; prop; support; supporting beam buttress; joist; supporting beam
steunen moanings; shores; struts
stimulans cheers; encouragement; encouraging; help; putting on; stay; stimulation; support; switching on; turning on; turning up; urging; urging on boost; drive; impetus; impulse; incentive; incitement; momentum; spur; stimulant; stimulation; stimulus; thrill
stimuleren encouragement; motivation; stimulation; support cultivating; encouraging; impelling; improvements; inciting; stimulation; stimulations; turning on
stut buttress; support
stutbalk buttress; joist; prop; support; supporting beam buttress; joist; supporting beam
stutten shores; struts
support aid; assistance; help; support
toejuichen encouragement; motivation; stimulation; support
voedsel maintenance; support feeding; food; foodstuff; nourishment; nutrition
voet chassis; leg; stand; support bone of the foot; foot; human foot; leg; pes
voetstuk column; pillar; socle; stand; support; tripod
zuilvoet column; pillar; socle; stand; support; tripod
- accompaniment; backing; backup; bread and butter; documentation; financial backing; financial support; funding; keep; livelihood; living; musical accompaniment; reenforcement; reinforcement; supporting; sustenance
VerbRelated TranslationsOther Translations
aanhangen attach to; couple
aanmoedigen activate; arouse; awake; encourage; excite; stimulate; support aggravate; cheer on; encourage; encourage someone; fire; foster; incite; inspire; motivate; motivate someone; stimulate; strike into
aansporen activate; boost; drive; encourage; excite; incite; prompt; push on; stimulate; urge
aanvuren cheer on; encourage; fire; incite; inspire; strike into
activeren activate; arouse; awake; encourage; excite; stimulate; support activate; awake; excite; freshen; generate; reactivate; recover; refresh; revive; rouse; trigger
behouden keep up; maintain; provide for; support conserve; guard; keep; preserve; protect; put aside; put away; reserve; retain; set aside; shield
bekrachtigen bear out; confirm; ratify; seal; support; uphold; validate assent; authenticate; certify; confirm; notice; ratify; signal; uphold
bevestigen bear out; confirm; ratify; seal; support; uphold; validate affix; assent to; attach; attach to; bind; confirm; connect; endorse; fasten; fix; knot; secure; tie together; tie up
bezegelen bear out; confirm; ratify; seal; support; uphold; validate seal; stamp
bezielen activate; arouse; awake; encourage; excite; stimulate; support animate; cheer on; encourage; fire; incite; inspire; strike into
bijspringen give a hand; help; lend a hand; support aid; assist; attend; back; back up; be attentive; be helpful; do good; extend the hand; help; make oneself useful; prop up; replace someone; second
bijvallen agree; approve; back up; shore; support agree; approve; back up
dragen prop; prop up; shore; support bear; endure; have on; persist; stand; tolerate; wear
financieel steunen aid someone financially; back someone; maintain; provide for; support
financieren back; finance; support finance; fund
goedkeuren bear out; confirm; ratify; seal; support; uphold; validate accept; acknowledge; admit; allow; approve; authorise; authorize; concede; confirm; give one's fiat to; grant; permit; sanction; submit to; tolerate; validate
homologeren bear out; confirm; ratify; seal; support; uphold; validate
in stand houden keep up; maintain; provide for; support
instemmen agree; approve; back up; shore; support agree to; agree with; allow; concede; give in; grant; permit; yield
meehelpen give a hand; help; lend a hand; support assist; help; help out
met palen stutten support; underpin
onderhouden aid someone financially; back someone; keep up; maintain; provide for; support
ondersteunen carry; carry along; prop; prop up; shore; support aid; assist; attend; back; back up; be attentive; be helpful; comfort; do good; extend the hand; help; make oneself useful; prop up; second
oppeppen activate; arouse; awake; encourage; excite; stimulate; support
opwekken activate; arouse; awake; encourage; excite; stimulate; support activate; arouse; awake; drive; excite; freshen; generate; prompt; reactivate; recover; refresh; revive; rouse; stimulate; stir up; urge
rugsteunen agree; approve; back up; carry; carry along; shore; support
schoren prop; prop up; shore; support
schragen prop; prop up; shore; support; underpin
steunen agree; approve; back up; carry; carry along; prop; prop up; shore; support agree; approve; back up; groan; moan
stimuleren activate; arouse; awake; encourage; excite; stimulate; support activate; aggravate; arouse; drive; encourage; encourage someone; excite; incite; inspire; motivate; motivate someone; prompt; stimulate; stir up; urge
stutten prop; prop up; shore; support; underpin
toejuichen acclaim; applaud; cheer; cheer on; encourage; fire; hurray; incite; inspire; strike into
van mening zijn be of the opinion; support; take the view be of the opinion
voorstaan be of the opinion; support; take the view
- affirm; back; back up; bear out; confirm; corroborate; defend; endorse; fend for; hold; hold up; indorse; keep going; patronage; patronise; patronize; plump for; plunk for; subscribe; substantiate; sustain; underpin
Not SpecifiedRelated TranslationsOther Translations
goedkeuren authorize
OtherRelated TranslationsOther Translations
stimulans lift
- approval; back up; encouragement; feed; furtherance; keep; maintain; promotion; recommend; substantiate
ModifierRelated TranslationsOther Translations
onderhouden provided for; taken care of

Related Words for "support":


Synonyms for "support":


Antonyms for "support":


Related Definitions for "support":

  1. documentary validation2
    • the strongest support for this view is the work of Jones2
  2. a military operation (often involving new supplies of men and materiel) to strengthen a military force or aid in the performance of its mission2
    • they called for artillery support2
  3. the act of bearing the weight of or strengthening2
    • he leaned against the wall for support2
  4. aiding the cause or policy or interests of2
    • the president no longer has the support of his own party2
    • they developed a scheme of mutual support2
  5. the activity of providing for or maintaining by supplying with money or necessities2
    • his support kept the family together2
    • they gave him emotional support during difficult times2
  6. any device that bears the weight of another thing2
    • there was no place to attach supports for a shelf2
  7. supporting structure that holds up or provides a foundation2
    • the statue stood on a marble support2
  8. something providing immaterial assistance to a person or cause or interest2
    • the policy found little public support2
    • his faith was all the support he needed2
    • the team enjoyed the support of their fans2
  9. a musical part (vocal or instrumental) that supports or provides background for other musical parts2
  10. the financial means whereby one lives2
    • he applied to the state for support2
  11. financial resources provided to make some project possible2
    • the foundation provided support for the experiment2
  12. establish or strengthen as with new evidence or facts2
    • The evidence supports the defendant2
  13. adopt as a belief2
  14. argue or speak in defense of2
    • She supported the motion to strike2
  15. be a regular customer or client of2
  16. be the physical support of; carry the weight of2
    • He supported me with one hand while I balanced on the beam2
  17. play a subordinate role to (another performer)2
    • Olivier supported Gielgud beautifully in the second act2
  18. support materially or financially2
    • he does not support his natural children2
    • The scholarship supported me when I was in college2
  19. be behind; approve of2
  20. give moral or psychological support, aid, or courage to2
    • She supported him during the illness2
  21. support with evidence or authority or make more certain or confirm2
  22. The activities and actions performed by customer service representatives to assist customers.1
  23. To work with another program or product; for example, an application might support file transfers from another program.1

Wiktionary Translations for support:

support
noun
  1. something which supports
  2. financial or other help
  3. answers and resolution of problems
verb
  1. to keep from falling
  2. to back a cause, party etc. mentally or with concrete aid
  3. to help, particularly financially
support
verb
  1. emotioneel ondersteunen
  2. helpen, bijstaan
  3. ondersteunen, helpen
  4. een deel van de last op zich nemen, hulp verlenen
noun
  1. een ondersteunende groep
  2. steunpunt
  3. iets om op te steunen
  4. morele of materiële hulp
Cross Translation:
FromToVia
• support → steunen ↔ unterstützen — (Zusammenarbeit) bei etwas helfen; etwas Hilfreiches hinzugeben
• support → schragen; steunen; stutten; ondersteunen ↔ accoter — appuyer d’un côté pour soutenir.
• support → helpen; baten; bijstaan; ter zijde staan; assisteren ↔ aider — faciliter l’accomplissement d’une action.
• support → drager; leuning; steun; stut ↔ appui — Ce qui sert à soutenir une chose ou une personne pour l’empêcher de tomber, de chanceler, etc.
• support → dragen; schoren; steunen; ondersteunen; ruggesteunen; schragen; stutten ↔ appuyer — placer contre quelque chose.
• support → hulp-; bij-; minder belangrijk; ver; zij-; zijdelings; bijbehorend; bijkomend; bijkomstig; accessorisch; accessoir ↔ auxiliaire — à classer
• support → dragen; schoren; steunen; ondersteunen; ruggesteunen; schragen; behouden; bergen; bewaren; conserveren; handhaven; onderhouden; overhouden; doorgaan; verder gaan met; vervolgen; voortgaan; voortzetten ↔ maintenir — tenir ferme et fixe.
• support → bedeling; ondersteuning; ruggesteun; steun ↔ soutien — Ce qui soutient,... (Sens général).

Related Translations for support







Your free, fast, and simple translation dictionary

Copyright © 2000-2024 Interglot ®

Page served in 0.1671 seconds
Page rendered in 1.0 seconds