Interglot - narrar: Spanish and Dutch Search Results found in the Interglot Translation Dictionary

Remove Ads

Summary

Spanish to Dutch: more detail...

narrar:
- zeggen; vertellen; beschrijven; uiteenzetten; verhalen; mededelen; verhaal vertellen
Wiktionary:
- narrar → debiteren, verhalen, vertellen
- narrar → vertellen, verhalen, debiteren

Spanish

Detailed Translations for narrar from Spanish to Dutch

narrar:

narrar verbe

narrar (contar; exponer)
zeggen; vertellen; uiteenzetten; verhalen; mededelen
- zeggen verbe (zeg, zeg/zegt, zegt, zei, zeiden, gezegd)
- vertellen verbe (vertel, vertelt, vertelde, vertelden, verteld)
- uiteenzetten verbe (zet uiteen, zette uiteen, zetten uiteen, uiteengezet)
- verhalen verbe (verhaal, verhaalt, verhaalde, verhaalden, verhaald)
- mededelen verbe (deel mede, deelt mede, deelde mede, deelden mede, medegedeeld)
beschrijven
– precies vertellen hoe het eruitziet of hoe het ging ¹
- beschrijven verbe (beschrijf, beschrijft, beschreef, beschrijfden, beschreven)
  - de nieuwslezer beschreef de gebeurtenissen¹
narrar (contar)
vertellen; verhalen; verhaal vertellen
- vertellen verbe (vertel, vertelt, vertelde, vertelden, verteld)
- verhalen verbe (verhaal, verhaalt, verhaalde, verhaalden, verhaald)
- verhaal vertellen verbe

Conjugations for narrar:

presente

narro
narras
narra
narramos
narráis
narran

imperfecto

narraba
narrabas
narraba
narrábamos
narrabais
narraban

indefinido

narré
narraste
narró
narramos
narrasteis
narraron

fut. de ind.

narraré
narrarás
narrará
narraremos
narraréis
narrarán

condic.

narraría
narrarías
narraría
narraríamos
narraríais
narrarían

pres. de subj.

que narre
que narres
que narre
que narremos
que narréis
que narren

imp. de subj.

que narrara
que narraras
que narrara
que narráramos
que narrarais
que narraran

miscelánea

¡narra!
¡narrad!
¡no narres!
¡no narréis!
narrado
narrando

1. yo, 2. tú, 3. él/ella/usted, 4. nosotros/nosotras, 5. vosotros/vosotras, 6. ellos/ellas/ustedes

Translation Matrix for narrar:

Verb	Related Translations	Other Translations
beschrijven	contar; exponer; narrar	definir; describir; detallar; escribir en; explicar; expresar; hacer un boceto; hacerse eco de; interpretar; reflejar; reproducir
mededelen	contar; exponer; narrar
uiteenzetten	contar; exponer; narrar	aclarar; aclararse; apartar; certificar; declarar; desdoblar; desplegar; detallar; elucidar; explicar; explicarse mejor; exponer; ilustrar; interpretar; manifestar; poner en claro
verhaal vertellen	contar; narrar
verhalen	contar; exponer; narrar
vertellen	contar; exponer; narrar	poner sobre el tapete; sacar a relucir
zeggen	contar; exponer; narrar	advertir; comunicar; dar informes; hablar; hacer saber; informar; parlar; poner sobre el tapete; sacar a relucir

Synonyms for "narrar":

contar; relatar
recitar; exponer; declamar; pronunciar; referir; entonar; cantar; enunciar; representar

Wiktionary Translations for narrar:

narrar

verb

verhalen, vertellen
- debiteren → contar; narrar
een verhaal vertellen
- verhalen → contar; narrar
een al of niet ware gebeurtenis verhalen
- vertellen → contar; decir; narrar

Cross Translation:

From	To	Via
• narrar	→ vertellen; verhalen	↔ narrate — to relate a story
• narrar	→ debiteren; verhalen; vertellen	↔ raconter — Conter, narrer, faire le récit

External Machine Translations:

Related Translations for narrar

modo de narrar

¹Muiswerk Woordenboek