Interglot - retroceder: Spanish and Dutch Search Results found in the Interglot Translation Dictionary

Remove Ads

Summary

Spanish to Dutch: more detail...

retroceder:
- ontslag nemen; uittreden; zich terugtrekken; terugtrekken; aftreden; terugtreden; op de achtergrond treden; terugdeinzen; achteruitgaan; terugschrikken; terugwijken; achteruitdeinzen; terugkeren; retourneren
Wiktionary:
- retroceder → achteruitgaan
- retroceder → achteruitlopen, terugdeinzen, teruggaan, achteruitgaan, terrein verliezen, teruglopen, verlopen, aanhouden, uitstellen, verdagen, verschuiven, toegeven, afstaan, wijken

Spanish

Detailed Translations for retroceder from Spanish to Dutch

retroceder:

retroceder verbe

retroceder (dimitir; retirarse; presentar la dimisión)
ontslag nemen; uittreden; zich terugtrekken
- ontslag nemen verbe
- uittreden verbe (treed uit, treedt uit, trad uit, traden uit, uitgetreden)
- zich terugtrekken verbe
retroceder (dimitir; retirar; retirarse; dimitir del cargo; cesar)
terugtrekken; aftreden; uittreden
- terugtrekken verbe (trek terug, trekt terug, trok terug, trokken terug, teruggetrokken)
- aftreden verbe (treed af, treedt af, trad af, traden af, afgetreden)
- uittreden verbe (treed uit, treedt uit, trad uit, traden uit, uitgetreden)
retroceder (retirarse)
terugtreden; op de achtergrond treden
- terugtreden verbe (treed terug, treedt terug, trad terug, traden terug, teruggetreden)
- op de achtergrond treden verbe
retroceder (arredrarse; retirarse; echarse para atrás)
terugdeinzen; achteruitgaan; terugschrikken; terugwijken; achteruitdeinzen
- terugdeinzen verbe (deins terug, deinst terug, deinste terug, deinsten terug, teruggedeinst)
- achteruitgaan verbe (ga achteruit, gaat achteruit, ging achteruit, gingen achteruit, achteruitgegaan)
- terugschrikken verbe (schrik terug, schrikt terug, schrok terug, schrokken terug, teruggeschrokken)
- terugwijken verbe (wijk terug, wijkt terug, week terug, weken terug, teruggeweken)
- achteruitdeinzen verbe (deins achteruit, deinst achteruit, deinsde achteruit, deinsden achteruit, achteruitgedeinsd)
retroceder (dar marcha atrás)
terugkeren; retourneren
- terugkeren verbe (keer terug, keert terug, keerde terug, keerden terug, teruggekeerd)
- retourneren verbe (retourneer, retourneert, retourneerde, retourneerden, geretourneerd)

Conjugations for retroceder:

presente

retrocedo
retrocedes
retrocede
retrocedemos
retrocedéis
retroceden

imperfecto

retrocedía
retrocedías
retrocedía
retrocedíamos
retrocedíais
retrocedían

indefinido

retrocedí
retrocediste
retrocedió
retrocedimos
retrocedisteis
retrocedieron

fut. de ind.

retrocederé
retrocederás
retrocederá
retrocederemos
retrocederéis
retrocederán

condic.

retrocedería
retrocederías
retrocedería
retrocederíamos
retrocederíais
retrocederían

pres. de subj.

que retroceda
que retrocedas
que retroceda
que retrocedamos
que retrocedáis
que retrocedan

imp. de subj.

que retrocediera
que retrocedieras
que retrocediera
que retrocediéramos
que retrocedierais
que retrocedieran

miscelánea

¡retrocede!
¡retroceded!
¡no retrocedas!
¡no retrocedáis!
retrocedido
retrocediendo

1. yo, 2. tú, 3. él/ella/usted, 4. nosotros/nosotras, 5. vosotros/vosotras, 6. ellos/ellas/ustedes

Translation Matrix for retroceder:

Noun	Related Translations	Other Translations
achteruitgaan		debilitarse; disminuir
aftreden		dimisión; renuncia
terugkeren		reapariciones; regresar
Verb	Related Translations	Other Translations
achteruitdeinzen	arredrarse; echarse para atrás; retirarse; retroceder
achteruitgaan	arredrarse; echarse para atrás; retirarse; retroceder	abreviar; ahorrar; arruinar; bajar; decaer; decrecer; degenerar; degenerarse; desaparecer; descender; disminuir; gastarse; llevarse; malograr; menguar; pasar; podrirse; rebajar; recortar; reducir; regresar; remover; robar; vencer
aftreden	cesar; dimitir; dimitir del cargo; retirar; retirarse; retroceder
ontslag nemen	dimitir; presentar la dimisión; retirarse; retroceder
op de achtergrond treden	retirarse; retroceder
retourneren	dar marcha atrás; retroceder	dar la vuelta; devolver; reenviar; regresar; restituir
terugdeinzen	arredrarse; echarse para atrás; retirarse; retroceder
terugkeren	dar marcha atrás; retroceder	dar la vuelta; regresar; revertir
terugschrikken	arredrarse; echarse para atrás; retirarse; retroceder
terugtreden	retirarse; retroceder
terugtrekken	cesar; dimitir; dimitir del cargo; retirar; retirarse; retroceder
terugwijken	arredrarse; echarse para atrás; retirarse; retroceder
uittreden	cesar; dimitir; dimitir del cargo; presentar la dimisión; retirar; retirarse; retroceder
zich terugtrekken	dimitir; presentar la dimisión; retirarse; retroceder

Synonyms for "retroceder":

recular; recejar; cejar

Wiktionary Translations for retroceder:

retroceder

verb

naar achteren gaan, achteruitlopen
- achteruitgaan → ciar; cejar; retrasar; retroceder; acular

Cross Translation:

From	To	Via
• retroceder	→ achteruitlopen; terugdeinzen; teruggaan; achteruitgaan; terrein verliezen; teruglopen; verlopen; aanhouden; uitstellen; verdagen; verschuiven; toegeven; afstaan; wijken	↔ reculer — tirer ou pousser un objet en arrière.

External Machine Translations:

Related Translations for retroceder

hacer retroceder