Interglot - "abotonar" translated from Spanish to Dutch

Remove Ads

Summary

Spanish to Dutch: more detail...

abotonar:
- verbinden; knopen; bevestigen; aan elkaar knopen; dichtknopen; dichtdoen; aan elkaar binden; samenbinden; aaneenbinden
Wiktionary:
- abotonar → dichtknopen
- abotonar → dichtknopen

Spanish

Detailed Translations for abotonar from Spanish to Dutch

abotonar:

abotonar verbe

abotonar (abrochar)
verbinden; knopen; bevestigen; aan elkaar knopen
- verbinden verbe (verbind, verbindt, verbond, verbonden, verbonden)
- knopen verbe (knoop, knoopt, knoopte, knoopten, geknoopt)
- bevestigen verbe (bevestig, bevestigt, bevestigde, bevestigden, bevestigd)
- aan elkaar knopen verbe (knoop aan elkaar, knoopt aan elkaar, knoopte aan elkaar, knoopten aan elkaar, aan elkaar geknoopt)
abotonar (concluir; cuadrar; abrochar)
dichtknopen; dichtdoen
- dichtknopen verbe (knoop dicht, knoopt dicht, knoopte dicht, knoopten dicht, dichtgeknoopt)
- dichtdoen verbe (doe dicht, doet dicht, deed dicht, deden dicht, dichtgedaan)
abotonar (encordar; atar; abrochar)
verbinden; aan elkaar binden; samenbinden; aaneenbinden
- verbinden verbe (verbind, verbindt, verbond, verbonden, verbonden)
- aan elkaar binden verbe
- samenbinden verbe (bind samen, bindt samen, bond samen, bonden samen, samengebonden)
- aaneenbinden verbe (bind aaneen, bindt aaneen, bond aaneen, bonden aaneen, aaneengebonden)

Conjugations for abotonar:

presente

abotono
abotonas
abotona
abotonamos
abotonáis
abotonan

imperfecto

abotonaba
abotonabas
abotonaba
abotonábamos
abotonabais
abotonaban

indefinido

abotoné
abotonaste
abotonó
abotonamos
abotonasteis
abotonaron

fut. de ind.

abotonaré
abotonarás
abotonará
abotonaremos
abotonaréis
abotonarán

condic.

abotonaría
abotonarías
abotonaría
abotonaríamos
abotonaríais
abotonarían

pres. de subj.

que abotone
que abotones
que abotone
que abotonemos
que abotonéis
que abotonen

imp. de subj.

que abotonara
que abotonaras
que abotonara
que abotonáramos
que abotonarais
que abotonaran

miscelánea

¡abotona!
¡abotonad!
¡no abotones!
¡no abotonéis!
abotonado
abotonando

1. yo, 2. tú, 3. él/ella/usted, 4. nosotros/nosotras, 5. vosotros/vosotras, 6. ellos/ellas/ustedes

Translation Matrix for abotonar:

Noun	Related Translations	Other Translations
dichtdoen		cerrar
knopen		anudar
verbinden		juntar
Verb	Related Translations	Other Translations
aan elkaar binden	abotonar; abrochar; atar; encordar	anudar; atar; ligar
aan elkaar knopen	abotonar; abrochar	anudar; atar; ligar
aaneenbinden	abotonar; abrochar; atar; encordar
bevestigen	abotonar; abrochar	acceder; adherirse; admitir; afirmar; asentir a; atar; colocar; conceder; confirmar; consentir; fijar; montar; pegar; reconocer; sujetar; suscribir
dichtdoen	abotonar; abrochar; concluir; cuadrar	atacar; bloquear; celebrar; cerrar; cerrar con llave; cerrar de golpe; cerrar herméticamente; cerrarse; concertar; concluir; cortar; cuadrar; desconectar; echar el cerrojo a; echar llave; guardar; importar; pasar; poner bajo llave; sellar; suceder; tapar
dichtknopen	abotonar; abrochar; concluir; cuadrar
knopen	abotonar; abrochar	agarrotar; amarrar; amordazar; anudar; atar; encordar; ligar
samenbinden	abotonar; abrochar; atar; encordar
verbinden	abotonar; abrochar; atar; encordar	acoplar; colocar; combinar; conectar; conectar(se); encadenar; enlazar; fijar; juntar; sujetar; unir

Synonyms for "abotonar":

abrochar; sujetar; ceñir; prender; cerrar

Wiktionary Translations for abotonar:

abotonar

verb

dicht maken door middel van een knoop
- dichtknopen → abotonar; abrochar; abrocharse

Cross Translation:

From	To	Via
• abotonar	→ dichtknopen	↔ button — to fasten with a button

External Machine Translations: