Summary
Spanish to Dutch:   more detail...
  1. agarrotar:
  2. Wiktionary:


Spanish

Detailed Translations for agarrotar from Spanish to Dutch

agarrotar:

agarrotar verbe

  1. agarrotar (atiesar; entumecerse; anquilosarse; quedarse rígido; poner rígido)
    stijven; stijf maken
    • stijven verbe (stijf, stijft, steef, steven, gesteven)
    • stijf maken verbe (maak stijf, maakt stijf, maakte stijf, maakten stijf, stijf gemaakt)
  2. agarrotar (amordazar; amarrar; atar)
    binden; knevelen; vastbinden; strikken; vastmaken; knopen
    • binden verbe (bind, bindt, bond, bonden, gebonden)
    • knevelen verbe (knevel, knevelt, knevelde, knevelden, gekneveld)
    • vastbinden verbe (bind vast, bindt vast, bond vast, bonden vast, vastgebonden)
    • strikken verbe (strik, strikt, strikte, strikten, gestrikt)
    • vastmaken verbe (maak vast, maakt vast, maakte vast, maakten vast, vastgemaakt)
    • knopen verbe (knoop, knoopt, knoopte, knoopten, geknoopt)

Translation Matrix for agarrotar:

NounRelated TranslationsOther Translations
knopen anudar
vastmaken sujeción
VerbRelated TranslationsOther Translations
binden agarrotar; amarrar; amordazar; atar agarrar; cautivar; coger; encadenar; encuadernar; poner las esposas; tomar
knevelen agarrotar; amarrar; amordazar; atar
knopen agarrotar; amarrar; amordazar; atar abotonar; abrochar; anudar; atar; encordar; ligar
stijf maken agarrotar; anquilosarse; atiesar; entumecerse; poner rígido; quedarse rígido
stijven agarrotar; anquilosarse; atiesar; entumecerse; poner rígido; quedarse rígido
strikken agarrotar; amarrar; amordazar; atar anudar; atar; hacer caer en la trampa; ligar
vastbinden agarrotar; amarrar; amordazar; atar amarrar; atar; colocar; fijar; sujetar
vastmaken agarrotar; amarrar; amordazar; atar amarrar; anclar; atar; colocar; fijar; montar; pegar; sujetar

Synonyms for "agarrotar":


Wiktionary Translations for agarrotar:

agarrotar
verb
  1. vaster snoeren
  2. (overgankelijk) met een snoer plaatselijk vernauwen