Interglot - "ajustir" translated from Spanish to Dutch

Summary

Spanish to Dutch: more detail...

ajustir:
- kalmeren; sussen; bedaren; tot kalmte manen; bijleggen; verzoenen; schikken

Spanish

Detailed Translations for ajustir from Spanish to Dutch

ajustir (acallar; tranquilizar; extinguir; calmar; apagarse; extinguirse)
kalmeren; sussen; bedaren; tot kalmte manen
- kalmeren verbe (kalmeer, kalmeert, kalmeerde, kalmeerden, gekalmeerd)
- sussen verbe (sus, sust, suste, susten, gesust)
- bedaren verbe (bedaar, bedaart, bedaarde, bedaarden, bedaard)
- tot kalmte manen verbe
ajustir (dirimir)
bijleggen; verzoenen; schikken
- bijleggen verbe (leg bij, legt bij, legde bij, legden bij, bijgelegd)
- verzoenen verbe (verzoen, verzoent, verzoende, verzoenden, verzoend)
- schikken verbe (schik, schikt, schikte, schikten, geschikt)

Noun	Related Translations	Other Translations
schikken		arreglar; ordernar
Verb	Related Translations	Other Translations
bedaren	acallar; ajustir; apagarse; calmar; extinguir; extinguirse; tranquilizar	controlar; dominar; refrenar; reprimir
bijleggen	ajustir; dirimir	arreglar; asistir en el parto; añadir; contribuir a los gastos; desempeñar; pagar un suplemento; poner en orden; redimir; rescatar; suplir
kalmeren	acallar; ajustir; apagarse; calmar; extinguir; extinguirse; tranquilizar	calmar
schikken	ajustir; dirimir	arreglar; arreglarse; convenir; hacer paces; poner en orden
sussen	acallar; ajustir; apagarse; calmar; extinguir; extinguirse; tranquilizar
tot kalmte manen	acallar; ajustir; apagarse; calmar; extinguir; extinguirse; tranquilizar
verzoenen	ajustir; dirimir