Summary
Spanish to Dutch: more detail...
- albergar:
-
Wiktionary:
- albergar → herbergen
- albergar → onderbrengen, herbergen
Spanish
Detailed Translations for albergar from Spanish to Dutch
albergar:
-
albergar
-
albergar (hospedar)
accommoderen; onderbrengen; huizen; herbergen; huisvesten; iemand huisvesten; onderdak verschaffen; onderdak geven; onderdak verlenen-
iemand huisvesten verbe
-
onderdak verschaffen verbe (verschaf onderdak, verschaft onderdak, verschafte onderdak, verschaften onderdak, onderdak verschaft)
-
onderdak geven verbe (geef onderdak, geeft onderdak, gaf onderdak, gaven onderdak, onderdak gegeven)
-
onderdak verlenen verbe (verleen onderdak, verleent onderdak, verleende onderdak, verleenden onderdak, onderdak verleend)
Conjugations for albergar:
presente
- albergo
- albergas
- alberga
- albergamos
- albergáis
- albergan
imperfecto
- albergaba
- albergabas
- albergaba
- albergábamos
- albergabais
- albergaban
indefinido
- albergué
- albergaste
- albergó
- albergamos
- albergasteis
- albergaron
fut. de ind.
- albergaré
- albergarás
- albergará
- albergaremos
- albergaréis
- albergarán
condic.
- albergaría
- albergarías
- albergaría
- albergaríamos
- albergaríais
- albergarían
pres. de subj.
- que albergue
- que albergues
- que albergue
- que alberguemos
- que alberguéis
- que alberguen
imp. de subj.
- que albergara
- que albergaras
- que albergara
- que albergáramos
- que albergarais
- que albergaran
miscelánea
- ¡alberga!
- ¡albergad!
- ¡no albergues!
- ¡no alberguéis!
- albergado
- albergando
1. yo, 2. tú, 3. él/ella/usted, 4. nosotros/nosotras, 5. vosotros/vosotras, 6. ellos/ellas/ustedes
Translation Matrix for albergar:
Synonyms for "albergar":
External Machine Translations: