Summary
Spanish to Dutch: more detail...
-
dominar:
- beheersen; bedwingen; beteugelen; matigen; bedaren; intomen; overheersen; regeren; heersen; gezaghebben; macht uitoefenen; domineren; de overhand hebben; temmen; toevoegen; bijvoegen; insluiten; bijsluiten; heerschappij voeren; machtiger zijn; onderwerpen; heersen over; omvatten; onder de knie hebben; leerstof beheersen; verderreiken
-
Wiktionary:
- dominar → beheersen, domineren
- dominar → aankunnen, iets de baas worden, tronen, zetelen, domineren, overheersen, uitschitteren, overtreffen, te boven gaan, uitblinken, uitmunten, voorbijstreven
Spanish
Detailed Translations for dominar from Spanish to Dutch
dominar:
-
dominar (refrenar; reprimir; controlar)
-
dominar (ejercer el poder; imperar; reinar; prevalecer; predominar)
overheersen; regeren; heersen; gezaghebben; macht uitoefenen-
gezaghebben verbe
-
macht uitoefenen verbe (oefen macht uit, oefent macht uit, oefende macht uit, oefenden macht uit, macht uitgeoefend)
-
dominar (predominar)
overheersen; domineren; de overhand hebben-
de overhand hebben verbe (heb de overhand, hebt de overhand, heeft de overhand, had de overhand, hadden de overhand, de overhand gehad)
-
dominar (domar; domesticar)
-
dominar (abarcar; incluir; acompañar; adjuntar; agregar; envolver; encerrar; añadir; cubrir; encapsular; contener; abrazar; limitar; aislar; restringir; acorralar; englobar; copar; comprimir; contornear)
-
dominar (refrenar; controlar)
-
dominar (prevalecer; imperar; reinar; mandar)
heersen; de overhand hebben-
de overhand hebben verbe (heb de overhand, hebt de overhand, heeft de overhand, had de overhand, hadden de overhand, de overhand gehad)
-
dominar (reinar; mandar)
-
dominar (subyugar; mandar; imperar; reinar)
overheersen; beheersen; machtiger zijn; onderwerpen; heersen over-
machtiger zijn verbe
-
heersen over verbe
-
dominar (abarcar; incluir; contener; cubrir; encerrar; comprender; envolver; comprimir; encapsular; acorralar; englobar; ceñir; contornear)
-
dominar (controlar)
-
dominar (alcanzar más allá; elevarse sobre)
Conjugations for dominar:
presente
- domino
- dominas
- domina
- dominamos
- domináis
- dominan
imperfecto
- dominaba
- dominabas
- dominaba
- dominábamos
- dominabais
- dominaban
indefinido
- dominé
- dominaste
- dominó
- dominamos
- dominasteis
- dominaron
fut. de ind.
- dominaré
- dominarás
- dominará
- dominaremos
- dominaréis
- dominarán
condic.
- dominaría
- dominarías
- dominaría
- dominaríamos
- dominaríais
- dominarían
pres. de subj.
- que domine
- que domines
- que domine
- que dominemos
- que dominéis
- que dominen
imp. de subj.
- que dominara
- que dominaras
- que dominara
- que domináramos
- que dominarais
- que dominaran
miscelánea
- ¡domina!
- ¡dominad!
- ¡no domines!
- ¡no dominéis!
- dominado
- dominando
1. yo, 2. tú, 3. él/ella/usted, 4. nosotros/nosotras, 5. vosotros/vosotras, 6. ellos/ellas/ustedes
Translation Matrix for dominar:
Synonyms for "dominar":
Wiktionary Translations for dominar:
dominar
Cross Translation:
verb
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• dominar | → aankunnen; iets de baas worden | ↔ dingfest — nur im adverbialen Gebrauch von: etwas dingfest machen: eine Sache in den Griff bekommen, unter Kontrolle bringen, zum Ziel führen |
• dominar | → tronen; zetelen | ↔ thronen — (intransitiv) auf einem Thron sitzen, als Monarch regieren |
• dominar | → domineren; overheersen; uitschitteren; overtreffen; te boven gaan; uitblinken; uitmunten; voorbijstreven | ↔ dominer — commander souverainement, avoir une puissance absolue. |
External Machine Translations: