Interglot - "fingir" translated from Spanish to Dutch

Remove Ads

Summary

Spanish to Dutch: more detail...

fingir:
- beweren; verklaren; pretenderen; stellen; voorgeven; simuleren; fingeren; veinzen; voorwenden; doen voorkomen; huichelen; acteren; toneelspelen; zich aanstellen; komedie spelen; voortrekken; iemand begunstigen; voorschuiven
- doende
Wiktionary:
- fingir → fingeren, huichelen, simuleren, veinzen
- fingir → veinzen, voorwenden, fingeren, doen alsof, ensceneren, huichelen, zich aanstellen, voorgeven

Spanish

Detailed Translations for fingir from Spanish to Dutch

fingir:

fingir verbe

fingir (pretender; simular; pretextar)
beweren; verklaren; pretenderen; stellen; voorgeven
- beweren verbe (beweer, beweert, beweerde, beweerden, beweerd)
- verklaren verbe (verklaar, verklaart, verklaarde, verklaarden, verklaard)
- pretenderen verbe (pretendeer, pretendeert, pretendeerde, pretendeerden, gepretendeerd)
- stellen verbe (stel, stelt, stelde, stelden, gesteld)
- voorgeven verbe (geef voor, geeft voor, gaf voor, gaven voor, voorgegeven)
fingir (pretender)
simuleren; fingeren; veinzen; voorwenden
- simuleren verbe (simuleer, simuleert, simuleerde, simuleerden, gesimuleerd)
- fingeren verbe (fingeer, fingeert, fingeerde, fingeerden, gefingeerd)
- veinzen verbe (veins, veinst, veinsde, veinsden, geveinsd)
- voorwenden verbe (wend voor, wendt voor, wendde voor, wendden voor, voorgewend)
fingir
doen voorkomen
- doen voorkomen verbe
fingir (pretender; simular; inventar)
huichelen
- huichelen verbe (huichel, huichelt, huichelde, huichelden, gehuicheld)
fingir (hacer teatro)
acteren; toneelspelen; zich aanstellen; komedie spelen
- acteren verbe (acteer, acteert, acteerde, acteerden, geacteerd)
- toneelspelen verbe (speel toneel, speelt toneel, speelde toneel, speelden toneel, toneelgespeeld)
- zich aanstellen verbe
- komedie spelen verbe
fingir (desplazar hacia delante; pretextar; aparentar; hacer deslizar el parabrisas)
voortrekken; iemand begunstigen; voorschuiven
- voortrekken verbe (trek voor, trekt voor, trok voor, trokken voor, voorgetrokken)
- iemand begunstigen verbe
- voorschuiven verbe

Conjugations for fingir:

presente

finjo
finges
finge
fingimos
fingís
fingen

imperfecto

fingía
fingías
fingía
fingíamos
fingíais
fingían

indefinido

fingí
fingiste
fingió
fingimos
fingisteis
fingieron

fut. de ind.

fingiré
fingirás
fingirá
fingiremos
fingiréis
fingirán

condic.

fingiría
fingirías
fingiría
fingiríamos
fingiríais
fingirían

pres. de subj.

que finja
que finjas
que finja
que finjamos
que finjáis
que finjan

imp. de subj.

que fingiera
que fingieras
que fingiera
que fingiéramos
que fingierais
que fingieran

miscelánea

¡finge!
¡fingid!
¡no finjas!
¡no finjáis!
fingido
fingiendo

1. yo, 2. tú, 3. él/ella/usted, 4. nosotros/nosotras, 5. vosotros/vosotras, 6. ellos/ellas/ustedes

fingir adj

fingir
doende
- doende adj

Translation Matrix for fingir:

Noun	Related Translations	Other Translations
beweren		afirmacion; alegación; aserción; aserto
doen voorkomen		satinado
stellen		postular; proponer
Verb	Related Translations	Other Translations
acteren	fingir; hacer teatro	actuar; hacer teatro; interpretar; interpretar un papel; jugar; poner en escena
beweren	fingir; pretender; pretextar; simular
doen voorkomen	fingir
fingeren	fingir; pretender
huichelen	fingir; inventar; pretender; simular
iemand begunstigen	aparentar; desplazar hacia delante; fingir; hacer deslizar el parabrisas; pretextar
komedie spelen	fingir; hacer teatro
pretenderen	fingir; pretender; pretextar; simular
simuleren	fingir; pretender
stellen	fingir; pretender; pretextar; simular	lanzar; plantear; postular; proponer; sugerir
toneelspelen	fingir; hacer teatro	actuar; hacer teatro; interpretar; interpretar un papel; interpretar un papel teatral; jugar; poner en escena
veinzen	fingir; pretender
verklaren	fingir; pretender; pretextar; simular	aclarar; esclarecer; explicar
voorgeven	fingir; pretender; pretextar; simular
voorschuiven	aparentar; desplazar hacia delante; fingir; hacer deslizar el parabrisas; pretextar	desplazar hacia delante; favorecer; ocupar sigilosamente el asiento delantero; privilegiar
voortrekken	aparentar; desplazar hacia delante; fingir; hacer deslizar el parabrisas; pretextar	favorecer; privilegiar
voorwenden	fingir; pretender	apretar; compendiar; comprimir; concentrarse; condensarse; divagar; estrujar; fantasear; idear; imaginar; inventar; pensar; planear
zich aanstellen	fingir; hacer teatro	actuar; hacer teatro; interpretar un papel teatral
Adjective	Related Translations	Other Translations
doende	fingir

Synonyms for "fingir":

macanear; engañar; enredar; falsear; mentir
simular; aparentar; disimular; afectar

Wiktionary Translations for fingir:

fingir

verb

voorwenden
- fingeren → aparentar; fingir
veinzen, doen alsof
- huichelen → fingir
(een ziekte) voorwenden
- simuleren → aparentar; ficción; fingir; simulación; simular
zich onecht voordoen
- veinzen → fingir; disimular; aparentar

Cross Translation:

From	To	Via
• fingir	→ veinzen	↔ affect — to make a false display of
• fingir	→ voorwenden	↔ fake — To make a false display of
• fingir	→ veinzen; voorwenden; fingeren	↔ feign — to make a false copy
• fingir	→ voorwenden; doen alsof	↔ pretend — to allege falsely
• fingir	→ ensceneren	↔ stage — to demonstrate in a deceptive manner
• fingir	→ huichelen	↔ heucheln — Zustimmung gegenüber einer anderen Person trotz nicht geäußerter gegenteiliger Eigenmeinung vortäuschen
• fingir	→ veinzen	↔ affecter — Feindre ou exagérer certains sentiments, certaines qualités (2)
• fingir	→ fingeren; zich aanstellen	↔ feindre — présenter une chose comme réelle en lui donner une fausse apparence.
• fingir	→ doen alsof; voorgeven; voorwenden	↔ prétexter — Prendre pour prétexte.

External Machine Translations:

Related Translations for fingir