Summary
Spanish to Dutch: more detail...
-
matar:
- doden; vermoorden; liquideren; van kant maken; doodmaken; afmaken; doodslaan; ombrengen; moorden; afslachten; om het leven brengen; slachten; neerhalen; neersabelen; terechtstellen; ter dood brengen; executeren; doodschieten; afschieten; fusilleren; afknallen; smashen
- afknallen; van kant maken; doden
-
Wiktionary:
- matar → doden, ombrengen, vermoorden
- matar → slachten, doden, vermoorden, afbreken, slopen, neerhalen, kappen, vellen, neervellen, wippen, afhakken, afhouwen, afkappen, omhakken, deprimeren, neerdrukken, neerslachtig maken, terneerdrukken, delven, opduikelen, opgraven, rooien, uitgraven, winnen, uitputten, putten uit, omkappen, afslachten, fnuiken, verzwakken, bevangen, overwinnen, verslaan, zegevieren, neerkomen, doodmaken, ombrengen, doodschieten, fusilleren, de moed ontnemen, ontmoedigen, afleggen, aflopen, doorgaan, gaan door, bedaren, geruststellen, kalmeren, kleinmaken, vernederen, verootmoedigen
Spanish
Detailed Translations for matar from Spanish to Dutch
matar:
-
matar (dar muerte a; terminar; realizar; interrumpir; efectuar; poner término a una; liquidar a una persona; poner fin a una)
doden; vermoorden; liquideren; van kant maken; doodmaken; afmaken; doodslaan; ombrengen-
van kant maken verbe (maak van kant, maakt van kant, maakte van kant, maakten van kant, van kant gemaakt)
-
matar (asesinar)
-
matar (rematar; sacrificar)
-
matar (tirar abajo; arrancar; asesinar; derribar; desembarcar; abatir; arriar; menoscabar; rezagarse; dejar atrás; matar a tiros; pegar un tiro; echar abajo; someter a ejecución forzosa; bajar en picado; matar de un tiro)
-
matar (ejecutar)
-
matar (matar a tiros; fusilar; asesinar; matar de un tiro)
-
matar (smashear; aplastar; hacer pedazos)
Conjugations for matar:
presente
- mato
- matas
- mata
- matamos
- matáis
- matan
imperfecto
- mataba
- matabas
- mataba
- matábamos
- matabais
- mataban
indefinido
- maté
- mataste
- mató
- matamos
- matasteis
- mataron
fut. de ind.
- mataré
- matarás
- matará
- mataremos
- mataréis
- matarán
condic.
- mataría
- matarías
- mataría
- mataríamos
- mataríais
- matarían
pres. de subj.
- que mate
- que mates
- que mate
- que matemos
- que matéis
- que maten
imp. de subj.
- que matara
- que mataras
- que matara
- que matáramos
- que matarais
- que mataran
miscelánea
- ¡mata!
- ¡matad!
- ¡no mates!
- ¡no matéis!
- matado
- matando
1. yo, 2. tú, 3. él/ella/usted, 4. nosotros/nosotras, 5. vosotros/vosotras, 6. ellos/ellas/ustedes
-
el matar
-
el matar (eliminar)
Translation Matrix for matar:
Synonyms for "matar":
Wiktionary Translations for matar:
matar
Cross Translation:
verb
Cross Translation: