Spanish

Detailed Translations for originar from Spanish to Dutch

originar:

originar verbe

  1. originar (cultivar; generar; criar; )
    kweken; fokken; voortbrengen; genereren; verbouwen; procreëren; planten; telen; aankweken; aanplanten; opkweken
    • kweken verbe (kweek, kweekt, kweekte, kweekten, gekweekt)
    • fokken verbe (fok, fokt, fokte, fokten, gefokt)
    • voortbrengen verbe (breng voort, brengt voort, bracht voort, brachten voort, voortgebracht)
    • genereren verbe (genereer, genereert, genereerde, genereerden, gegenereerd)
    • verbouwen verbe (verbouw, verbouwt, verbouwde, verbouwden, verbouwd)
    • procreëren verbe
    • planten verbe (plant, plantte, plantten, geplant)
    • telen verbe (teel, teelt, teelde, teelden, geteeld)
    • aankweken verbe (kweek aan, kweekt aan, kweekte aan, kweekten aan, aangekweekt)
    • aanplanten verbe (plant aan, plantte aan, plantten aan, aangeplant)
    • opkweken verbe (kweek op, kweekt op, kweekte op, kweekten op, opgekweekt)
  2. originar (causar; producir; ocasionar; motivar)
    teweegbrengen; losmaken
    • teweegbrengen verbe (breng teweeg, brengt teweeg, bracht teweeg, brachten teweeg, teweeggebracht)
    • losmaken verbe (maak los, maakt los, maakte los, maakten los, losgemaakt)
  3. originar (engendrar; provocar)
    verwekken
    • verwekken verbe (verwek, verwekt, verwekte, verwekten, verwekt)
  4. originar (empollar; concebir; cultivar; )
    uitbroeden; broeden; warmhouden
    • uitbroeden verbe (broed uit, broedt uit, broedde uit, broedden uit, uitgebroed)
    • broeden verbe (broed, broedt, broedde, broedden, gebroed)
    • warmhouden verbe

Conjugations for originar:

presente
  1. origino
  2. originas
  3. origina
  4. originamos
  5. origináis
  6. originan
imperfecto
  1. originaba
  2. originabas
  3. originaba
  4. originábamos
  5. originabais
  6. originaban
indefinido
  1. originé
  2. originaste
  3. originó
  4. originamos
  5. originasteis
  6. originaron
fut. de ind.
  1. originaré
  2. originarás
  3. originará
  4. originaremos
  5. originaréis
  6. originarán
condic.
  1. originaría
  2. originarías
  3. originaría
  4. originaríamos
  5. originaríais
  6. originarían
pres. de subj.
  1. que origine
  2. que origines
  3. que origine
  4. que originemos
  5. que originéis
  6. que originen
imp. de subj.
  1. que originara
  2. que originaras
  3. que originara
  4. que origináramos
  5. que originarais
  6. que originaran
miscelánea
  1. ¡origina!
  2. ¡originad!
  3. ¡no origines!
  4. ¡no originéis!
  5. originado
  6. originando
1. yo, 2. tú, 3. él/ella/usted, 4. nosotros/nosotras, 5. vosotros/vosotras, 6. ellos/ellas/ustedes

Translation Matrix for originar:

NounRelated TranslationsOther Translations
aankweken cría; cultivo; plantación; producción
aanplanten cultivo; plantación
broeden empollada
fokken cultivo
kweken cría; cultivo; producción
planten cultivo; plantación; vegetación
telen cultivo; ganadería
teweegbrengen origen; provocación
verbouwen cultivo
VerbRelated TranslationsOther Translations
aankweken criar; cultivar; engendrar; fomentar; generar; originar; plantar
aanplanten criar; cultivar; engendrar; fomentar; generar; originar; plantar
broeden concebir; cultivar; empollar; engendrar; incubar; originar; tramar
fokken criar; cultivar; engendrar; fomentar; generar; originar; plantar parir
genereren criar; cultivar; engendrar; fomentar; generar; originar; plantar
kweken criar; cultivar; engendrar; fomentar; generar; originar; plantar parir
losmaken causar; motivar; ocasionar; originar; producir abandonar; abrir; apartar; arrancar; asignar; censurar; criticar; dar libertad; dejar; dejar libre; desabrochar; desanclar; desanudar; desatar; descolgar; desconectar; descoser; desenganchar; desentenderse; deshacer; desnudarse; despertar; despojarse de; desprenderse; destinar; desvincular; estirar; estirar el brazo; estirar el pie; excarcelar; extraer; hacer; liberar; libertar; limpiar a fondo; lograr desabrochar; lograr desanudar; lograr desprender; mullir; poner en libertad; quitarse; relajar; reprochar; resumir; retirarse; sacar; sacar el estiércol; salir; salir de; separar; soltar; soltarse; tirar de; vaciar
opkweken criar; cultivar; engendrar; fomentar; generar; originar; plantar
planten criar; cultivar; engendrar; fomentar; generar; originar; plantar implantar; injertar; plantar
procreëren criar; cultivar; engendrar; fomentar; generar; originar; plantar
telen criar; cultivar; engendrar; fomentar; generar; originar; plantar
teweegbrengen causar; motivar; ocasionar; originar; producir causar; provocar
uitbroeden concebir; cultivar; empollar; engendrar; incubar; originar; tramar
verbouwen criar; cultivar; engendrar; fomentar; generar; originar; plantar modificar; reconstruir; reformar; remodelar; renovar; transformar
verwekken engendrar; originar; provocar
voortbrengen criar; cultivar; engendrar; fomentar; generar; originar; plantar dar a luz; elaborar; fabricar; hacer; parir; producir
warmhouden concebir; cultivar; empollar; engendrar; incubar; originar; tramar

Synonyms for "originar":


External Machine Translations: