Summary
Spanish to Dutch: more detail...
-
separar:
- ophalen; meenemen; afnemen; afhalen; wegnemen; weghalen; scheiden; uit elkaar gaan; afzonderen; afscheiden; splitsen; separeren; afsplitsen; uitsplitsen; uiteengaan; loskoppelen; uit elkaar halen; beëindigen; afbreken; ontbinden; opheffen; verbreken; stukmaken; verbrijzelen; forceren; delen; opsplitsen; opdelen; uiteenhalen; afkoppelen; afrukken; afscheuren; afsplijten; isoleren; apart zetten; debrayeren; ontkoppelen; extraheren; losrukken; lostrekken; losscheuren; losmaken; uittrekken; uithalen; lostornen; tornen; loskrijgen; hamsteren; potten; opzij leggen; oppotten; ontzetten; uit de macht ontzetten; zich splitsen
- afhaken; ontkoppeling; afkoppeling; uiteengaan; uitnemen
-
Wiktionary:
- separar → afzonderen, scheiden
- separar → scheiden, schiften, afzonderen, splijten, ziften, afscheiden, sorteren, selecteren
Spanish
Detailed Translations for separar from Spanish to Dutch
separar:
-
separar (ir a buscar; recoger; traer; retirar)
-
separar
scheiden; uit elkaar gaan-
uit elkaar gaan verbe (ga uit elkaar, gaat uit elkaar, ging uit elkaar, gingen uit elkaar, uit elkaar gegaan)
-
separar
-
separar (separarse; dividir; desvincular)
-
separar (dividir; deshacer)
splitsen; scheiden; uitsplitsen; uiteengaan; loskoppelen; uit elkaar halen-
uit elkaar halen verbe (haal uit elkaar, haalt uit elkaar, haalde uit elkaar, haalden uit elkaar, uit elkaar gehaald)
-
separar (romper; interrumpir; disociar; quebrar)
-
separar (subdividir; compartir; distribuir; repartir)
-
separar (deshacer; divorciarse; cortar; partir; dividir; desmontar; separarse; desvincular; desenganchar; fisionar)
scheiden; splitsen; uit elkaar halen; uiteenhalen-
uit elkaar halen verbe (haal uit elkaar, haalt uit elkaar, haalde uit elkaar, haalden uit elkaar, uit elkaar gehaald)
-
separar (desacoplar; desconectar; despertar; desvincular; relajar; deshacer; retirarse; desenganchar; desatar; descolgar; desabrochar; descoser; mullir; desanudar)
-
separar (arrancar; desgajar; desgarrar; rasgar)
-
separar (aislar)
-
separar (poner aparte; aislar; escindir; apartar; incomunicar; bifurcarse; alejar de)
-
separar (poner aparte; aislar; guardar; apartar)
-
separar (desembragar; desconectar; desacoplar)
-
separar (hacer un extracto; extraer; sacar; salir; resumir; sintetizar; recapitular; tirar de)
extraheren-
extraheren verbe
-
-
separar (arrancar; romper)
-
separar (abrir; desanudar; hacer; extraer; desconectar; sacar; despertar; quitarse; desnudarse; limpiar a fondo; asignar; descolgar; censurar; estirar el pie; despojarse de; lograr desprender; dejar; salir; arrancar; abandonar; soltar; relajar; desprenderse; apartar; vaciar; deshacer; estirar; desatar; destinar; resumir; reprochar; criticar; retirarse; desabrochar; desvincular; soltarse; descoser; desentenderse; mullir; salir de; desenganchar; tirar de; lograr desanudar; sacar el estiércol; estirar el brazo; lograr desabrochar)
-
separar (acumular a escondidas; guardar; atesorar; plantar en tiesto; poner aparte; entalegar)
-
separar (privar)
-
separar (subdividir; compartir; repartir; distribuir)
zich splitsen-
zich splitsen verbe
-
Conjugations for separar:
presente
- separo
- separas
- separa
- separamos
- separáis
- separan
imperfecto
- separaba
- separabas
- separaba
- separábamos
- separabais
- separaban
indefinido
- separé
- separaste
- separó
- separamos
- separasteis
- separaron
fut. de ind.
- separaré
- separarás
- separará
- separaremos
- separaréis
- separarán
condic.
- separaría
- separarías
- separaría
- separaríamos
- separaríais
- separarían
pres. de subj.
- que separe
- que separes
- que separe
- que separemos
- que separéis
- que separen
imp. de subj.
- que separara
- que separaras
- que separara
- que separáramos
- que separarais
- que separaran
miscelánea
- ¡separa!
- ¡separad!
- ¡no separes!
- ¡no separéis!
- separado
- separando
1. yo, 2. tú, 3. él/ella/usted, 4. nosotros/nosotras, 5. vosotros/vosotras, 6. ellos/ellas/ustedes
-
el separar (desacoplar; desvincular; desenganchar)
-
el separar
-
el separar (desenvolver)
Translation Matrix for separar:
Synonyms for "separar":
Wiktionary Translations for separar:
separar
Cross Translation:
verb
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• separar | → scheiden | ↔ separate — disunite something from one thing |
• separar | → scheiden | ↔ separate — cause (things or people) to be separate |
• separar | → scheiden; schiften | ↔ separate — divide itself into separate pieces or substances |
• separar | → afzonderen | ↔ sequester — to separate from all external influence |
• separar | → splijten | ↔ shed — to part or divide |
• separar | → ziften | ↔ sift — to separate or scatter (things) as if by sieving |
• separar | → afzonderen; scheiden; afscheiden; schiften | ↔ séparer — désunir des parties d’un même tout qui étaient joindre. |
• separar | → sorteren; selecteren; afzonderen; scheiden; afscheiden; schiften | ↔ trier — séparer ce que l'on souhaite garder et ce que l'on souhaite jeter. |