Spanish

Detailed Translations for tragarse from Spanish to Dutch

tragarse:

tragarse verbe

  1. tragarse (tragar; engullir; ingerir; tomar)
    slikken; doorslikken
    • slikken verbe (slik, slikt, slikte, slikten, geslikt)
    • doorslikken verbe (slik door, slikt door, slikte door, slikten door, doorgeslikt)
  2. tragarse (tragar; ingerir; tomar)
    doorslikken; inslikken
    • doorslikken verbe (slik door, slikt door, slikte door, slikten door, doorgeslikt)
    • inslikken verbe (slik in, slikt in, slikte in, slikten in, ingeslikt)
  3. tragarse
    wegslikken
    • wegslikken verbe (slik weg, slikt weg, slikte weg, slikten weg, weggeslikt)
  4. tragarse (devorar; comerse; engullir)
    opvreten; verslinden; verzwelgen
    • opvreten verbe (vreet op, vrat op, vraten op, opgevreten)
    • verslinden verbe (verslind, verslindt, verslond, verslonden, verslonden)
    • verzwelgen verbe (verzwelg, verzwelgt, verzwolg, verzwolgen, verzwolgen)
  5. tragarse (engullir; tomar; comer; )
    binnenkrijgen; opslokken; zwelgen
    • binnenkrijgen verbe (krijg binnen, krijgt binnen, kreeg binnen, kregen binnen, binnengekregen)
    • opslokken verbe (slok op, slokt op, slokte op, slokten op, opgeslokt)
    • zwelgen verbe (zwelg, zwelgt, zwolg, zwolgen, gezwolgen)

Translation Matrix for tragarse:

NounRelated TranslationsOther Translations
opvreten mordisquear
VerbRelated TranslationsOther Translations
binnenkrijgen atiborrarse; atracarse; comer; comer con glotonería; comerse; devorar; engullir; ingerir; jalar; jamar; llenarse de comida; tomar; tomar combustible; tragar; tragarse
doorslikken engullir; ingerir; tomar; tragar; tragarse
inslikken ingerir; tomar; tragar; tragarse quedarse tranquilo
opslokken atiborrarse; atracarse; comer; comer con glotonería; comerse; devorar; engullir; ingerir; jalar; jamar; llenarse de comida; tomar; tomar combustible; tragar; tragarse
opvreten comerse; devorar; engullir; tragarse agotar; aprovechar; atracarse; carcomer; comer; comer con glotonería; comerse; consumir; dar de comer a; destrozar; devorar; digerir; digerirse; embuchar; llenarse de comida; tomar; tomar combustible
slikken engullir; ingerir; tomar; tragar; tragarse
verslinden comerse; devorar; engullir; tragarse comer; comer con glotonería; comerse; destrozar; devorar; embuchar; llenarse de comida; tomar combustible
verzwelgen comerse; devorar; engullir; tragarse comer; comer con glotonería; comerse; destrozar; devorar; embuchar; llenarse de comida; tomar combustible
wegslikken tragarse
zwelgen atiborrarse; atracarse; comer; comer con glotonería; comerse; devorar; engullir; ingerir; jalar; jamar; llenarse de comida; tomar; tomar combustible; tragar; tragarse engullir; hartarse