Summary
French to Dutch: more detail...
-
abattre:
- slachten; kappen; hakken; bomen kappen; vellen; omhakken; houwen; doden; vermoorden; liquideren; van kant maken; doodmaken; afmaken; doodslaan; ombrengen; neerschieten; neerslaan; onderuithalen; omslaan; vloeren; afbreken; slopen; omverhalen; uit elkaar halen; breken; neerhalen; stukbreken; aan stukken breken; overhoopschieten; deprimeren; omwaaien; omblazen; omverwaaien; executeren; doodvonnis uitvoeren; doodschieten; om het leven brengen; neersabelen; schieten op; afkappen; afhouwen; afhakken; omhouwen; wegbreken
-
Wiktionary:
- abattre → slachten, afbreken, slopen, neerhalen, kappen, vellen, neervellen, wippen, afhakken, afhouwen, afkappen, omhakken, deprimeren, neerdrukken, neerslachtig maken, terneerdrukken, delven, opduikelen, opgraven, rooien, uitgraven, winnen, uitputten, putten uit, omkappen, afslachten, fnuiken, verzwakken, bevangen, overwinnen, verslaan, zegevieren, neerkomen, doden, doodmaken, ombrengen, doodschieten, fusilleren, de moed ontnemen, ontmoedigen, afleggen, aflopen, doorgaan, gaan door, bedaren, geruststellen, kalmeren, kleinmaken, vernederen, verootmoedigen, afmaken
- abattre → neerslaan, humiliëren, vernederen, slachten, vellen, rooien, kappen, houwen
French
Detailed Translations for abattre from French to Dutch
abattre:
abattre verbe (abbats, abbat, abbattons, abbattez, abbattent, abbattais, abbattait, abbattions, abbattiez, abbattaient, abbattis, abbattit, abbattîmes, abbattîtes, abbattirent, abbattrai, abbattras, abbattra, abbattrons, abbattrez, abbattront)
-
abattre (couper la gorge à; égorger; tuer; massacrer)
-
abattre (abattre des arbres)
-
abattre (tuer; assassiner; liquider; supprimer; égorger; descendre)
doden; vermoorden; liquideren; van kant maken; doodmaken; afmaken; doodslaan; ombrengen-
van kant maken verbe (maak van kant, maakt van kant, maakte van kant, maakten van kant, van kant gemaakt)
-
abattre (descendre)
-
abattre (flanquer par terre; faire tomber)
neerslaan; onderuithalen; omslaan; vloeren-
onderuithalen verbe (haal onderuit, haalt onderuit, haalde onderuit, haalden onderuit, onderuit gehaald)
-
abattre (démolir; détruire; démonter; dévaster; rompre; se désagréger; abaisser; se rompre; anéantir; décomposer; se décomposer; supprimer; couper; casser; séparer; raser; défaire; abîmer; rabaisser; arracher; briser; déchirer; dissoudre; fracasser; s'écrouler; dissocier; liquider; ravager; bousiller; s'arracher; tomber en ruine; se délabrer)
afbreken; slopen; omverhalen; uit elkaar halen; breken; neerhalen-
uit elkaar halen verbe (haal uit elkaar, haalt uit elkaar, haalde uit elkaar, haalden uit elkaar, uit elkaar gehaald)
-
abattre (casser; rompre; briser; se briser; se casser; mettre en pièces; fracasser)
breken; stukbreken; aan stukken breken-
aan stukken breken verbe (breek aan stukken, breekt aan stukken, brak aan stukken, braken aan stukken, aan stukken gebroken)
-
abattre (flinguer; descendre; tuer)
-
abattre (déprimer)
-
abattre (renverser en soufflant; renverser; arracher)
-
abattre (exécuter; assassiner; tuer; fusiller; égorger; descendre)
-
abattre (sabrer; descendre; tirer; décharger; faire du tir)
-
abattre (tirer au fusil sur; descendre; décharger; tirer sur; fusiller)
-
abattre (couper; retrancher; trancher)
-
abattre
-
abattre (démolir; détruire; démonter; dévaster)
Conjugations for abattre:
Présent
- abbats
- abbats
- abbat
- abbattons
- abbattez
- abbattent
imparfait
- abbattais
- abbattais
- abbattait
- abbattions
- abbattiez
- abbattaient
passé simple
- abbattis
- abbattis
- abbattit
- abbattîmes
- abbattîtes
- abbattirent
futur simple
- abbattrai
- abbattras
- abbattra
- abbattrons
- abbattrez
- abbattront
subjonctif présent
- que j'abbatte
- que tu abbattes
- qu'il abbatte
- que nous abbattions
- que vous abbattiez
- qu'ils abbattent
conditionnel présent
- abbattrais
- abbattrais
- abbattrait
- abbattrions
- abbattriez
- abbattraient
passé composé
- ai abattu
- as abattu
- a abattu
- avons abattu
- avez abattu
- ont abattu
divers
- abbats!
- abbattez!
- abbattons!
- abattu
- abbattant
1. je, 2. tu, 3. il/elle/on, 4. nous, 5. vous, 6. ils/elles
Translation Matrix for abattre:
Synonyms for "abattre":
Wiktionary Translations for abattre:
abattre
Cross Translation:
verb
abattre
-
Tuer un animal.
- abattre → slachten
-
Traductions à trier suivant le sens
- abattre → afbreken; slopen; neerhalen; kappen; vellen; neervellen; wippen; afhakken; afhouwen; afkappen; omhakken; deprimeren; neerdrukken; neerslachtig maken; terneerdrukken; delven; opduikelen; opgraven; rooien; uitgraven; winnen; uitputten; putten uit; omkappen; slachten; afslachten; fnuiken; verzwakken; bevangen; overwinnen; verslaan; zegevieren; neerkomen; doden; doodmaken; ombrengen; doodschieten; fusilleren; de moed ontnemen; ontmoedigen; afleggen; aflopen; doorgaan; gaan door; bedaren; geruststellen; kalmeren; kleinmaken; vernederen; verootmoedigen
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• abattre | → neerslaan; humiliëren; vernederen | ↔ abate — to bring down a person physically or mentally |
• abattre | → slachten | ↔ butcher — To slaughter animals and prepare meat for market |
• abattre | → slachten | ↔ butcher — to kill brutally |
• abattre | → vellen | ↔ fell — to make something fall |
• abattre | → rooien; kappen; houwen | ↔ abholzen — Bäume in einem Wald, Forst oder Hain fällen |
External Machine Translations: