Home ->Dictionaries ->French/Dutch ->Search: tenue

French and Dutch Search Results for: tenue

Summary
French to Dutch:   more detail...
  1. tenue:
  2. Wiktionary:
Dutch to French:   more detail...
  1. tenue:
  2. Wiktionary:

French

Detailed Translations for tenue from French to Dutch

tenue:

tenue [la ~] nom

  1. la tenue (habits; vêtements; costume; )
    de kleding; de kleren; de tenue; de plunje
  2. la tenue (posture; attitude)
    de houding; de lichaamshouding; het standje; de stand; de pose
  3. la tenue (costume; vêtements; toilette; )
    de kleren; het gewaad; de tenue
  4. la tenue (mise; toilette)
    de kledij
  5. la tenue (costume; costume sur mesure; costume trois-pièces; ensemble; complet)
    het kostuum; het maatpak; de pak
  6. la tenue (costume; vêtements; habit)
    de uitdossing
  7. la tenue (étiquette; savoir-vivre; décorum; politesse)
    de etiquette
  8. la tenue (savoir-vivre; convenance; politesse; décence; bienséance)
    de fatsoensnormen
  9. la tenue (ordre; netteté; propreté; )
    de netheid; de keurigheid; de ordelijkheid; de onberispelijkheid
  10. la tenue (uniforme; tenue militaire; costume; costume trois-pièces; ensemble)
    de uniform; de tenue
  11. la tenue (décence; convenance; propreté; )
    het fatsoen; de fatsoenlijkheid; de welvoeglijkheid; de betamelijkheid; welgemanierdheid

Translation Matrix for tenue:

NounRelated TranslationsOther Translations
betamelijkheid bien-séance; bienséance; bonne tenue; convenance; décence; ordre; politesse; propreté; savoir-vivre; tenue courtoisie; décence; politesse; savoir-vivre
etiquette décorum; politesse; savoir-vivre; tenue; étiquette
fatsoen bien-séance; bienséance; bonne tenue; convenance; décence; ordre; politesse; propreté; savoir-vivre; tenue bienséance; convenance; courtoisie; distinction; décence; honneur; manières; politesse; propreté; respectabilité; savoir-vivre; usages du monde
fatsoenlijkheid bien-séance; bienséance; bonne tenue; convenance; décence; ordre; politesse; propreté; savoir-vivre; tenue bienséance; convenance; courtoisie; distinction; décence; honneur; politesse; propreté; respectabilité; savoir-vivre
fatsoensnormen bienséance; convenance; décence; politesse; savoir-vivre; tenue
gewaad costume; habillement; habit; habits; tenue; toilette; vêtements; équipement robe
houding attitude; posture; tenue attitude; avis; comportement; conduite; façon de penser; mentalité; opinion; opinions; optique; point de vue; position; prise de position
keurigheid jovialité; liesse; netteté; ordre; plaisir; propreté; pureté; régularité; réjouissance; tenue allégresse; belle humeur; bienséance; blancheur immaculée; bonne humeur; bonne tenue; convenance; distinction; décence; enjouement; gaieté; grande joie; honneur; humeur joyeuse; irréprochabilité; joie; jovialité; liesse; netteté; ordre; plaisir; propreté; pureté; respectabilité; réjouissance
kledij mise; tenue; toilette
kleding costume; habillement; habit; habits; tenue; toilette; vêtements habillement
kleren costume; habillement; habit; habits; tenue; toilette; vêtements; équipement effets; habits; vêtements
kostuum complet; costume; costume sur mesure; costume trois-pièces; ensemble; tenue
lichaamshouding attitude; posture; tenue
maatpak complet; costume; costume sur mesure; costume trois-pièces; ensemble; tenue
netheid jovialité; liesse; netteté; ordre; plaisir; propreté; pureté; régularité; réjouissance; tenue allégresse; belle humeur; bienséance; blancheur immaculée; bonne humeur; bonne tenue; convenance; distinction; décence; enjouement; gaieté; grande joie; honneur; humeur joyeuse; irréprochabilité; joie; jovialité; liesse; netteté; ordre; plaisir; politesse; propreté; pureté; respectabilité; réjouissance
onberispelijkheid jovialité; liesse; netteté; ordre; plaisir; propreté; pureté; régularité; réjouissance; tenue allégresse; belle humeur; blancheur immaculée; bonne humeur; bonne tenue; décence; enjouement; gaieté; grande joie; humeur joyeuse; irréprochabilité; joie; jovialité; liesse; netteté; ordre; plaisir; propreté; pureté; réjouissance
ordelijkheid jovialité; liesse; netteté; ordre; plaisir; propreté; pureté; régularité; réjouissance; tenue allégresse; belle humeur; blancheur immaculée; bonne humeur; bonne tenue; décence; enjouement; gaieté; grande joie; humeur joyeuse; irréprochabilité; joie; jovialité; liesse; netteté; ordre; plaisir; propreté; pureté; réjouissance
pak complet; costume; costume sur mesure; costume trois-pièces; ensemble; tenue balle; ballot; bourse; costume; emballage; empaquetage; ensemble; paquet; peloton
plunje costume; habillement; habit; habits; tenue; toilette; vêtements
pose attitude; posture; tenue
stand attitude; posture; tenue boutique de foire; classe; classe sociale; couche; degré; gradation; groupe social; mesure; niveau; norme; ordre; plan; rang; sorte; stand; étal
standje attitude; posture; tenue blâme; remontrances; reproche; réprimande; réprobation; vitupération
tenue costume; costume trois-pièces; ensemble; habillement; habit; habits; tenue; tenue militaire; toilette; uniforme; vêtements; équipement
uitdossing costume; habit; tenue; vêtements
uniform costume; costume trois-pièces; ensemble; tenue; tenue militaire; uniforme
welgemanierdheid bien-séance; bienséance; bonne tenue; convenance; décence; ordre; politesse; propreté; savoir-vivre; tenue air distinguée; classe; courtoisie; distinction; grand air; politesse; savoir-vivre
welvoeglijkheid bien-séance; bienséance; bonne tenue; convenance; décence; ordre; politesse; propreté; savoir-vivre; tenue
AdjectiveRelated TranslationsOther Translations
uniform plat; uniforme; uniformément; égal

Synonyms for "tenue":


Wiktionary Translations for tenue:

tenue
noun
  1. Traductions à trier suivant le sens.
Cross Translation:
FromToVia
• tenue → kledij; kleding ↔ dress — apparel
• tenue → kostuum ↔ suit — suit of clothes

External Machine Translations:

Related Translations for tenue



Dutch

Detailed Translations for tenue from Dutch to French

tenue:

tenue [de ~] nom

  1. de tenue (gewaad; kleren)
    le vêtements; le costume; la tenue; la toilette; l'habits; l'équipement; l'habillement; l'habit
  2. de tenue (uniform)
    l'uniforme; la tenue militaire; le costume; le costume trois-pièces; l'ensemble; la tenue
  3. de tenue (kleding; kleren; plunje)
    le vêtements; la tenue; le costume; l'habillement; l'habit; l'habits; la toilette

Translation Matrix for tenue:

NounRelated TranslationsOther Translations
costume gewaad; kleding; kleren; plunje; tenue; uniform colbertkostuum; herenkostuum; kostuum; maatpak; pak; uitdossing
costume trois-pièces tenue; uniform kostuum; maatpak; pak
ensemble tenue; uniform combinatie; complet; ensemble; ensemble kleding; groep van twee of meer; herenkostuum; koppel; kostuum; maatpak; pak; samenstelling; span; stel
habillement gewaad; kleding; kleren; plunje; tenue aandoen; aankleden; aantrekken; kleden; kleding
habit gewaad; kleding; kleren; plunje; tenue frak; geestelijk gewaad; habijt; jas; kerkgewaad; liturgisch gewaad; mantel; overjas; pij; priesterlijk ambtsgewaad; rokjas; uitdossing
habits gewaad; kleding; kleren; plunje; tenue avondkostuums; goed; kerkgewaden; kleren; wasgoed
tenue gewaad; kleding; kleren; plunje; tenue; uniform betamelijkheid; etiquette; fatsoen; fatsoenlijkheid; fatsoensnormen; houding; keurigheid; kledij; kostuum; lichaamshouding; maatpak; netheid; onberispelijkheid; ordelijkheid; pak; pose; stand; standje; uitdossing; welgemanierdheid; welvoeglijkheid
tenue militaire tenue; uniform soldatenuniform
toilette gewaad; kleding; kleren; plunje; tenue WC; closet; kledij; latrine; plee; toilet; wastafel
uniforme tenue; uniform
vêtements gewaad; kleding; kleren; plunje; tenue goed; jas; kledingmateriaal; kleren; mantel; overjas; uitdossing; wasgoed
équipement gewaad; kleren; tenue apparatuur; benodigde; bewapening; filmmontage; monstering; montage; outfit; outillage; toerusting; uitmonstering; uitrusting; uitrustingsstuk; uitzet; versiering
Not SpecifiedRelated TranslationsOther Translations
ensemble artikelpakket; benoemde set; set
ModifierRelated TranslationsOther Translations
ensemble bij elkaar; bijeen; gemeenschappelijk; gezamenlijk; in elkaar; ineen; met z'n beiden; met zijn allen; saam; samen; tezamen
uniforme compatibel; eender; eenvormig; effen; egaal; exact hetzelfde; geheel gelijk; gelijk; gelijkslachtig; gelijkvormig; geslepen; glad; hetzelfde; homogeen; identiek; net zo; plat; strak; uniform; verenigbaar; vlak; vlakuit

Related Words for "tenue":

  • tenues, tenuetje

Wiktionary Translations for tenue:

Cross Translation:
FromToVia
• tenue → uniforme ↔ Uniform — einheitlicher Anzug, Bekleidung

External Machine Translations:






Your free, fast, and simple translation dictionary

Copyright © 2000-2024 Interglot ®

Page served in 0.1208 seconds
Page rendered in 1.0 seconds