French
Detailed Translations for avoir accès from French to Dutch
avoir accès: (*Using Word and Sentence Splitter)
- avoir: hebben; bezitten; beschikken over; in eigendom hebben; afzetten; bedriegen; oplichten; misleiden; belazeren; bedonderen; besodemieteren; beduvelen; zwendelen; bezit; tegoed; baten; activa; vermogen; geldelijk vermogen; creditnota
- accès: toegang; ingang; entree; inlaat; deur; oprit; oprijlaan; inrit; aanvallen; beroertes; attaques; hersenbloeding; beroerte; attaque; apoplexie; treffer; toegangen; huisdeur
Wiktionary Translations for avoir accès:
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• avoir accès | → bereiken; verkrijgen | ↔ access — to gain or obtain access to |