Interglot - charge: French and Dutch Search Results found in the Interglot Translation Dictionary

Remove Ads

Summary

French to Dutch: more detail...

charge:
- last; gevoelslast; financiële last; druk; lading; electrische lading; draaglast; belasting; belastingen; heffingen; aanval; run; attaque; stormaanval; offensief; bestorming; stormloop; vrachtgoed; bevrachting; vracht; transport; vrachtvervoer; wegvervoer; wegtransport; fiscus; belastingdienst
chargé:
- belast; bezwaard; beladen; opgeladen; geladen; opladen van een geweer; opgedragen; bevolen
charger:
- laden; bevrachten; beladen; belasten; opdragen; inladen; opladen; op iets laden; opnieuw laden; opladen elektriciteit; beschuldigen; ten laste leggen; aanklagen; betichten; verdenken; incrimineren; verdacht maken; bevelen; gelasten; commanderen; verordenen; decreteren; gebieden; vullen; farceren; opvullen; geweer laden; overdrijven; opkloppen; opblazen; aandikken; opschroeven; overdreven voorstellen; bezwaren; zwaarder maken; verzwaren; gewicht toevoegen; insinueren; aantijgen; verladen
Wiktionary:
- charge → Vulstof, aanklacht, telastlegging, tenlastelegging, hijs, lading, vracht
- charge → last, lading, belasting, gewicht
- charger → laden, belasten met, opdracht geven, opdragen, beladen, belasten
- charger → opdragen, belasten, aanklagen, inladen, laden, inlezen

Dutch to French: more detail...

charge:
- Wiktionary:
  charge → assaut

French

Detailed Translations for charge from French to Dutch

charge:

charge [la ~] nom

la charge (fardeau)
de last; gevoelslast
- last [de ~ (m)] nom
- gevoelslast [znw.] nom
la charge (fardeau; cargaison)
financiële last; de druk
- financiële last [znw.] nom
- druk [de ~ (m)] nom
la charge (chargement)
de lading; electrische lading
- lading [de ~ (v)] nom
- electrische lading [znw.] nom
la charge
de draaglast
- draaglast [de ~ (m)] nom
la charge
de belasting
- belasting [de ~ (v)] nom
la charge (taxes; impôts; perceptions; fisc; levées; impôt; prélèvements; imposition; redevances)
de belastingen; de heffingen
- belastingen [de ~] nom, pluriel
- heffingen [de ~] nom, pluriel
la charge (assaut; attaque; invasion; attaque à main armée; ruée; rafle; rush; razzia; hold-up; rushes)
de aanval; de run; de attaque; de stormaanval; het offensief; de bestorming; de stormloop
- aanval [de ~ (m)] nom
- run [de ~ (m)] nom
- attaque [de ~] nom
- stormaanval [de ~ (m)] nom
- offensief [het ~] nom
- bestorming [de ~ (v)] nom
- stormloop [de ~ (m)] nom
la charge (cargaison; fardeau)
het vrachtgoed
- vrachtgoed [het ~] nom
la charge (affrètement; fret; chargement; fardeau; cargaison)
de bevrachting; de vracht
- bevrachting [de ~ (v)] nom
- vracht [de ~] nom
la charge (transport routier; cargaison; chargement; transport)
het transport; het vrachtvervoer; het wegvervoer; het wegtransport
- transport [het ~] nom
- vrachtvervoer [het ~] nom
- wegvervoer [het ~] nom
- wegtransport [het ~] nom
la charge (bureau des contributions; impôts; fisc; taxes; prélèvements; impôt; perception; taxe; imposition; redevances; levées; perceptions)
de fiscus; de belastingdienst
- fiscus [de ~ (m)] nom
- belastingdienst [de ~ (m)] nom

Translation Matrix for charge:

Noun	Related Translations	Other Translations
aanval	assaut; attaque; attaque à main armée; charge; hold-up; invasion; rafle; razzia; rush; rushes; ruée	caprice; code malveillant exploitant une faille de sécurité; engouement; passade
attaque	assaut; attaque; attaque à main armée; charge; hold-up; invasion; rafle; razzia; rush; rushes; ruée	accès; attaque; crise; hémorragie cérébrale
belasting	charge	contribution; coûts; droits; droits d'expédition; frais; impôt; impôts; levée; perception; prélèvement; redevance; taxe; taxes
belastingdienst	bureau des contributions; charge; fisc; imposition; impôt; impôts; levées; perception; perceptions; prélèvements; redevances; taxe; taxes	administration fiscale
belastingen	charge; fisc; imposition; impôt; impôts; levées; perceptions; prélèvements; redevances; taxes
bestorming	assaut; attaque; attaque à main armée; charge; hold-up; invasion; rafle; razzia; rush; rushes; ruée
bevrachting	affrètement; cargaison; charge; chargement; fardeau; fret
draaglast	charge
druk	cargaison; charge; fardeau	force; impression; pression; tirage
electrische lading	charge; chargement
financiële last	cargaison; charge; fardeau
fiscus	bureau des contributions; charge; fisc; imposition; impôt; impôts; levées; perception; perceptions; prélèvements; redevances; taxe; taxes
gevoelslast	charge; fardeau
heffingen	charge; fisc; imposition; impôt; impôts; levées; perceptions; prélèvements; redevances; taxes
lading	charge; chargement	affrètement; cargaison; chargement; fardeau; fret; transport
last	charge; fardeau	cargaison; dérangement; désagrément; efforts; inconfort; mal; peine
offensief	assaut; attaque; attaque à main armée; charge; hold-up; invasion; rafle; razzia; rush; rushes; ruée
run	assaut; attaque; attaque à main armée; charge; hold-up; invasion; rafle; razzia; rush; rushes; ruée
stormaanval	assaut; attaque; attaque à main armée; charge; hold-up; invasion; rafle; razzia; rush; rushes; ruée
stormloop	assaut; attaque; attaque à main armée; charge; hold-up; invasion; rafle; razzia; rush; rushes; ruée
transport	cargaison; charge; chargement; transport; transport routier	chargement; déplacement; transport; transposition
vracht	affrètement; cargaison; charge; chargement; fardeau; fret	affrètement; cargaison; fardeau; fret; transport
vrachtgoed	cargaison; charge; fardeau
vrachtvervoer	cargaison; charge; chargement; transport; transport routier
wegtransport	cargaison; charge; chargement; transport; transport routier
wegvervoer	cargaison; charge; chargement; transport; transport routier	transport routier
Adjective	Related Translations	Other Translations
druk		actif; active; activement; affairé; agissant; alerte; animé; avec animation; avec enjouement; avec vivacité; diligemment; diligent; enjoué; gai; gaiement; joyeux; occupé; qui parle en gesticulant; remuant; travailleur; turbulent; vif; vive
offensief		agressif; agressivement; offensif; offensivement

Synonyms for "charge":

agio; intérêt; commission; frais; crédit; anée; assaut; attaque; offensive; clash; agression; choc; abordage; fardeau; embarras; fonction; caricature; empile; chargement; arrimage; colis; bagage; paquet; envoi; marchandise; sac; valise; ballot; caisse; malle; devoir; nécessiter; redevoir; obligation; responsabilité; vertu; tâche; rôle; travail; corvée; impératif; service; dette; électricité; tension; induction; circuit; fluide; accumulation; condensation; électrisation; poids; faix; surcharge; activité; occupation; ministère; mission; office; état; emploi; fret; nolis; cargaison; impôt; taxe; tribut; imposition; contribution; fisc; octroi; dîme; prestation; cens; taille; gabelle; redevance; inculpation; accusation; imputation; indication; dénonciation; piste; signe; lest; parodie; imitation; représentation; pastiche; singerie; travestissement; poste; observatoire; récepteur; poussée; pesée; pression; bousculade; repoussée; encouragée; poursuivie; culpabilité; titre; brevet; action; titrage; intitulé

Wiktionary Translations for charge:

charge

noun

substance solide ajoutée à un mélange
- charge → Vulstof
Ce qui peser.
- charge → aanklacht; telastlegging; tenlastelegging

charge

noun

bij de rechtbank ingediende beschuldiging of klacht
- aanklacht → charge
de hoeveelheid die men in één keer op kan hijsen
- hijs → fardeau; charge
goederen die vervoerd worden
- lading → charge; chargement
opeengehoopte elektriciteit
- lading → charge
de lading van een vervoermiddel
- vracht → charge; chargement; cargaison

Cross Translation:

From	To	Via
• charge	→ last	↔ burden — heavy load
• charge	→ lading	↔ charge — electric charge
• charge	→ last	↔ charge — load or burden
• charge	→ lading	↔ electric charge — electromagnetic state
• charge	→ lading	↔ load — number of articles that can be transported or processed at one time
• charge	→ belasting	↔ load — the volume of work required to be performed
• charge	→ last; lading; gewicht	↔ Last — Transportwesen: etwas, was sich durch sein Gewicht nach unten drückt oder zieht; auch Ladung, Fracht; was man trägt

chargée:

Synonyms for "chargée":

pleine; remplie; garnie; farcie; complète; débordante; bondée; saturée; peuplée; occupée; repue; rassasiée

chargé:

chargé adj

chargé
belast; bezwaard
- belast adj
- bezwaard adj
chargé
beladen
- beladen adj
chargé
opgeladen
- opgeladen adj
chargé (lourd)
geladen; opladen van een geweer
- geladen adj
- opladen van een geweer adj
chargé (ordonné; assigné; commandé)
opgedragen; bevolen
- opgedragen adj
- bevolen adj

Translation Matrix for chargé:

Verb	Related Translations	Other Translations
beladen		affréter; charger; fréter; recharger; équiper
Adjective	Related Translations	Other Translations
belast	chargé
bezwaard	chargé
Modifier	Related Translations	Other Translations
beladen	chargé
bevolen	assigné; chargé; commandé; ordonné
geladen	chargé; lourd
opgedragen	assigné; chargé; commandé; ordonné
opgeladen	chargé
opladen van een geweer	chargé; lourd

Synonyms for "chargé":

agréé; avoué; avocat; comptable; mandaté; convenu; accepté; plein; excessif; lourd; tarabiscoté; empilé; lesté; alourdi; muni; rempli; garni; farci; complet; débordant; bondé; saturé; peuplé; occupé; repu; rassasié; pris; affairé; absorbé; tenu; saisi; accaparé

charge form of charger:

charger verbe (charge, charges, chargeons, chargez, chargent, chargeais, chargeait, chargions, chargiez, chargeaient, chargeai, chargeas, chargea, chargeâmes, chargeâtes, chargèrent, chargerai, chargeras, chargera, chargerons, chargerez, chargeront)

charger (affréter; recharger; fréter; équiper)
laden; bevrachten; beladen
- laden verbe (laad, laadt, laadde, laadden, geladen)
- bevrachten verbe (bevracht, bevrachtte, bevrachtten, bevracht)
- beladen verbe (belaad, belaadt, belaadde, belaadden, beladen)
charger (accabler; importuner)
belasten; opdragen
- belasten verbe (belast, belastte, belastten, belast)
- opdragen verbe (draag op, draagt op, droeg op, droegen op, opgedragen)
charger (embarquer; affréter)
laden; inladen
- laden verbe (laad, laadt, laadde, laadden, geladen)
- inladen verbe (laad in, laadt in, laadde in, laadden in, ingeladen)
charger (recharger)
opladen; op iets laden
- opladen verbe (laad op, laadt op, laadde op, laadden op, opgeladen)
- op iets laden verbe
charger (recharger)
opnieuw laden; opladen elektriciteit
- opnieuw laden verbe
- opladen elektriciteit verbe
charger (accuser; dénoncer; inculper; incriminer; imputer)
beschuldigen; ten laste leggen; aanklagen; betichten
- beschuldigen verbe (beschuldig, beschuldigt, beschuldigde, beschuldigden, beschuldigd)
- ten laste leggen verbe (leg ten laste, legt ten laste, legde ten laste, legden ten laste, ten laste gelegd)
- aanklagen verbe (klaag aan, klaagt aan, klaagde aan, klaagden aan, aangeklaagd)
- betichten verbe (beticht, betichtte, betichtten, beticht)
charger (incriminer; soupçonner; accuser; suspecter; imputer; inculper)
beschuldigen; verdenken; incrimineren; verdacht maken; betichten
- beschuldigen verbe (beschuldig, beschuldigt, beschuldigde, beschuldigden, beschuldigd)
- verdenken verbe (verdenk, verdenkt, verdacht, verdachten, verdacht)
- incrimineren verbe (incrimineer, incrimineert, incrimineerde, incrimineerden, geïncrimineerd)
- verdacht maken verbe (maak verdacht, maakt verdacht, maakte verdacht, maakten verdacht, verdacht gemaakt)
- betichten verbe (beticht, betichtte, betichtten, beticht)
charger (ordonner; décréter; assigner; dévouer; régir; commander; sommer; consacrer à; obliger à; diriger)
bevelen; gelasten; opdragen; commanderen; verordenen; decreteren; gebieden
- bevelen verbe (beveel, beveelt, beval, bevolen, bevolen)
- gelasten verbe (gelast, gelastte, gelastten, gelast)
- opdragen verbe (draag op, draagt op, droeg op, droegen op, opgedragen)
- commanderen verbe (commandeer, commandeert, commandeerde, commandeerden, gecommandeerd)
- verordenen verbe (verorden, verordent, verordende, verordenden, verordend)
- decreteren verbe (decreteer, decreteert, decreteerde, decreteerden, gedecreteerd)
- gebieden verbe (gebied, gebiedt, gebood, geboden, geboden)
charger (farcir; remplir; bourrer; gonfler)
vullen; farceren; opvullen
- vullen verbe (vul, vult, vulde, vulden, gevuld)
- farceren verbe
- opvullen verbe (vul op, vult op, vulde op, vulden op, opgevuld)
charger (charger un fusil)
geweer laden; laden
- geweer laden verbe
- laden verbe (laad, laadt, laadde, laadden, geladen)
charger (exagérer; souligner; enfler; grossir; renforcer; outrer)
overdrijven; opkloppen; opblazen; aandikken; opschroeven; overdreven voorstellen
- overdrijven verbe (overdrijf, overdrijft, overdreef, overdreven, overdreven)
- opkloppen verbe (klop op, klopt op, klopte op, klopten op, opgeklopt)
- opblazen verbe (blaas op, blaast op, blies op, bliezen op, opgeblazen)
- aandikken verbe (dik aan, dikt aan, dikte aan, dikten aan, aangedikt)
- opschroeven verbe (schroef op, schroeft op, schroefde op, schroefden op, opgeschroefd)
- overdreven voorstellen verbe
charger (alourdir; renforcer; apesantir; s'aggraver; s'alourdir)
bezwaren; zwaarder maken; verzwaren; gewicht toevoegen
- bezwaren verbe (bezwaar, bezwaart, bezwaarde, bezwaarden, bezwaard)
- zwaarder maken verbe
- verzwaren verbe (verzwaar, verzwaart, verzwaarde, verzwaarden, verzwaard)
- gewicht toevoegen verbe
charger (insinuer; imputer; accuser)
insinueren; aantijgen
- insinueren verbe (insinueer, insinueert, insinueerde, insinueerden, geïnsinueerd)
- aantijgen verbe (tijg aan, tijgt aan, toog aan, togen aan, aangetogen)
charger (manutentionner)
verladen
- verladen verbe (verlaad, verlaadt, verlaadde, verlaadden, verladen)

Conjugations for charger:

Présent

charge
charges
charge
chargeons
chargez
chargent

imparfait

chargeais
chargeais
chargeait
chargions
chargiez
chargeaient

passé simple

chargeai
chargeas
chargea
chargeâmes
chargeâtes
chargèrent

futur simple

chargerai
chargeras
chargera
chargerons
chargerez
chargeront

subjonctif présent

que je charge
que tu charges
qu'il charge
que nous chargions
que vous chargiez
qu'ils chargent

conditionnel présent

chargerais
chargerais
chargerait
chargerions
chargeriez
chargeraient

passé composé

ai chargé
as chargé
a chargé
avons chargé
avez chargé
ont chargé

divers

charge!
chargez!
chargeons!
chargé
chargeant

1. je, 2. tu, 3. il/elle/on, 4. nous, 5. vous, 6. ils/elles

Translation Matrix for charger:

Noun	Related Translations	Other Translations
beschuldigen		accusation
inladen		embarquement du cargaison
laden		chargement
verordenen		impérative; prescription; proclamation
Verb	Related Translations	Other Translations
aandikken	charger; enfler; exagérer; grossir; outrer; renforcer; souligner	exagérer; grossir; renforcer
aanklagen	accuser; charger; dénoncer; imputer; incriminer; inculper
aantijgen	accuser; charger; imputer; insinuer
beladen	affréter; charger; fréter; recharger; équiper
belasten	accabler; charger; importuner
beschuldigen	accuser; charger; dénoncer; imputer; incriminer; inculper; soupçonner; suspecter	avoir de la rancoeur; avoir de la rancune; avoir à redire; blâmer; compromettre; condamner; critiquer; discréditer; déshonorer; en vouloir à quelqu'un; enlever; garder rancune; gronder; jeter quelque chose aux pieds de; prendre; reprocher; retirer; réprimander; réprouver; vitupérer; éprouver du ressentiment
betichten	accuser; charger; dénoncer; imputer; incriminer; inculper; soupçonner; suspecter
bevelen	assigner; charger; commander; consacrer à; diriger; décréter; dévouer; obliger à; ordonner; régir; sommer	commander; dicter; enjoindre; ordonner; prescrire
bevrachten	affréter; charger; fréter; recharger; équiper
bezwaren	alourdir; apesantir; charger; renforcer; s'aggraver; s'alourdir	plaindre; se lamenter de; se plaindre; émettre des réserves
commanderen	assigner; charger; commander; consacrer à; diriger; décréter; dévouer; obliger à; ordonner; régir; sommer	administrer; avoir le commandement; commander; dicter; diriger; enjoindre; gouverner; mener; ordonner; piloter; prescrire; présider
decreteren	assigner; charger; commander; consacrer à; diriger; décréter; dévouer; obliger à; ordonner; régir; sommer	annoncer; dicter; décréter; enjoindre; ordonner; prescrire; proclamer; promulguer; statuer
farceren	bourrer; charger; farcir; gonfler; remplir
gebieden	assigner; charger; commander; consacrer à; diriger; décréter; dévouer; obliger à; ordonner; régir; sommer	commander; dicter; enjoindre; ordonner; prescrire
gelasten	assigner; charger; commander; consacrer à; diriger; décréter; dévouer; obliger à; ordonner; régir; sommer	commander; dicter; enjoindre; ordonner; prescrire
geweer laden	charger; charger un fusil
gewicht toevoegen	alourdir; apesantir; charger; renforcer; s'aggraver; s'alourdir
incrimineren	accuser; charger; imputer; incriminer; inculper; soupçonner; suspecter
inladen	affréter; charger; embarquer
insinueren	accuser; charger; imputer; insinuer
laden	affréter; charger; charger un fusil; embarquer; fréter; recharger; équiper
op iets laden	charger; recharger
opblazen	charger; enfler; exagérer; grossir; outrer; renforcer; souligner	bomber; bouffer; enfler; exagérer; exploser; gonfler; grossir; renforcer; se ballonner; se gonfler
opdragen	accabler; assigner; charger; commander; consacrer à; diriger; décréter; dévouer; importuner; obliger à; ordonner; régir; sommer	charger une personne de quelque chose; dicter; donner charge de; enjoindre; instruer; ordonner; prescrire
opkloppen	charger; enfler; exagérer; grossir; outrer; renforcer; souligner	exagérer; grossir; renforcer
opladen	charger; recharger
opladen elektriciteit	charger; recharger
opnieuw laden	charger; recharger	recharger
opschroeven	charger; enfler; exagérer; grossir; outrer; renforcer; souligner	augmenter; faire monter beaucoup; gonfler; hausser; majorer; pousser
opvullen	bourrer; charger; farcir; gonfler; remplir	remplir
overdreven voorstellen	charger; enfler; exagérer; grossir; outrer; renforcer; souligner
overdrijven	charger; enfler; exagérer; grossir; outrer; renforcer; souligner	accuser; exagérer; grossir; incriminer; inculper; renforcer
ten laste leggen	accuser; charger; dénoncer; imputer; incriminer; inculper
verdacht maken	accuser; charger; imputer; incriminer; inculper; soupçonner; suspecter
verdenken	accuser; charger; imputer; incriminer; inculper; soupçonner; suspecter
verladen	charger; manutentionner
verordenen	assigner; charger; commander; consacrer à; diriger; décréter; dévouer; obliger à; ordonner; régir; sommer	annoncer; dicter; décréter; enjoindre; ordonner; prescrire; proclamer; promulguer
verzwaren	alourdir; apesantir; charger; renforcer; s'aggraver; s'alourdir	aggraver; alourdir; peser plus lourd; rendre difficile
vullen	bourrer; charger; farcir; gonfler; remplir	ajouter; bourrer; combler; emplir; obturer; plomber; remplir; suppléer
zwaarder maken	alourdir; apesantir; charger; renforcer; s'aggraver; s'alourdir	aggraver; alourdir; compliquer; peser plus lourd; rendre difficile
Other	Related Translations	Other Translations
opblazen		sauter
Modifier	Related Translations	Other Translations
beladen		chargé

Synonyms for "charger":

affréter; pourvoir; alourdir; épaissir; empiler; attaquer; couvrir; exagérer; accuser; commissionner; embarquer; partir; emporter; embâter; foncer; courir; filer; poursuivre; assaillir; fuser; bondir; fondre; glisser; grever; accabler; imposer; écraser; imputer; attribuer; incriminer; affecter; médire; critiquer; diffamer; dénigrer; décrier; persifler; éreinter; cancaner; clabauder; insulter; injurier; préposer; placer; constituer; commettre

Wiktionary Translations for charger:

charger

verb

garnir d’une charge.
- charger → laden; belasten met; opdracht geven; opdragen

charger

verb

een lading aanbrengen op een lastdier of een voer- of vaartuig
- beladen → charger
gewichten plaatsen op
- belasten → charger

Cross Translation:

From	To	Via
• charger	→ opdragen	↔ charge — to assign a duty to
• charger	→ belasten	↔ charge — to place a burden upon, to assign a duty
• charger	→ aanklagen	↔ charge — to formally accuse of a crime
• charger	→ inladen	↔ load — to put a load on
• charger	→ laden	↔ load — to fill with munition
• charger	→ inlezen; laden	↔ load — to read into memory

Related Translations for charge

Remove Ads

French and Dutch Search Results for: charge

Detailed Translations for charge from French to Dutch

charge:

charge [la ~] nom

la charge (fardeau)

la charge (fardeau; cargaison)

la charge (chargement)

la charge

la charge

la charge (taxes; impôts; perceptions; fisc; levées; impôt; prélèvements; imposition; redevances)

la charge (assaut; attaque; invasion; attaque à main armée; ruée; rafle; rush; razzia; hold-up; rushes)

la charge (cargaison; fardeau)

la charge (affrètement; fret; chargement; fardeau; cargaison)

la charge (transport routier; cargaison; chargement; transport)

la charge (bureau des contributions; impôts; fisc; taxes; prélèvements; impôt; perception; taxe; imposition; redevances; levées; perceptions)

Translation Matrix for charge:

Synonyms for "charge":

Wiktionary Translations for charge:

chargée:

Synonyms for "chargée":

chargé:

chargé adj

chargé

chargé

chargé

chargé (lourd)

chargé (ordonné; assigné; commandé)

Translation Matrix for chargé:

Synonyms for "chargé":

charge form of charger:

charger verbe (charge, charges, chargeons, chargez, chargent, chargeais, chargeait, chargions, chargiez, chargeaient, chargeai, chargeas, chargea, chargeâmes, chargeâtes, chargèrent, chargerai, chargeras, chargera, chargerons, chargerez, chargeront)

charger (affréter; recharger; fréter; équiper)

charger (accabler; importuner)

charger (embarquer; affréter)

charger (recharger)

charger (recharger)

charger (accuser; dénoncer; inculper; incriminer; imputer)

charger (incriminer; soupçonner; accuser; suspecter; imputer; inculper)

charger (ordonner; décréter; assigner; dévouer; régir; commander; sommer; consacrer à; obliger à; diriger)

charger (farcir; remplir; bourrer; gonfler)

charger (charger un fusil)

charger (exagérer; souligner; enfler; grossir; renforcer; outrer)

charger (alourdir; renforcer; apesantir; s'aggraver; s'alourdir)

charger (insinuer; imputer; accuser)

charger (manutentionner)

Conjugations for charger:

Présent

imparfait

passé simple

futur simple

subjonctif présent

conditionnel présent

passé composé

divers

Translation Matrix for charger:

Synonyms for "charger":

Wiktionary Translations for charger:

Related Translations for charge